duurde tot augustus 1941 voor de scholen zelf werden 'ge
zuiverd'. Alle joodse leerlingen werden van de scholen ver
wijderd en alle ouders moesten voor hun kinderen Ariërver
klaringen inzenden. Ook het geven van privé-onderwijs aan
joden was voor niet-joden verboden en omgekeerd.
Op de openbare lagere en middelbare scholen gaf de Ariër
verklaring weinig problemen. Daar namen wel twee
onderwijzeressen ontslag, omdat zij voortaan niet meer aan
joodse leerlingen les mochten geven.79) Dezelfde twee had
den al eerder geweigerd de Ariërverklaring voor gemeente-
personeel te tekenen. Bij het Stedelijk Gymnasium weiger
den 12 ouders/voogden te tekenen, 8o) bij de Eerste hbs-b
was er één weigering. Bij de Tweede hbs-b, de hbs-a en de
mms weigerde niemand. Bijna alle ouders op openbare scho
len tekenden dus.
Het bijzonder onderwijs keek er anders tegenaan.8,) Het be
stuur van het Instituut Oranje Nassau verklaarde dat het
principiële en statutaire bezwaren had tegen het onderteke
nen van de verklaring, dat men om des gewetens wille niet
aan het verlangen kon voldoen en daarom zijn medewerking
hieraan moest weigeren. De grondslag van de school was het
evangelie en de ouders van de school gingen van het stand
punt uit: Laat de kinderen tot mij komen en verhindert ze
niet.
De Vereniging tot Stichting en Instandhouding van Scholen
met den Bijbel te Haarlem schreef het als volgt: Wij delen U
mede, dat wij om des gewetens wille geen gevolg kunnen
geven aan Uw opdracht om te onderzoeken en te melden
welke der kinderen die onze school bezoeken, van joodse af
komst zijn. De Heilige Schrift en het doel waarvoor de scho
len opgericht zijn verbieden dit. Dat doel is immers o.a. om
de kinderen bekend te maken met het Evangelie; de Heiland
heeft ons geboden om geen onderscheid te maken tussen ras
of bloed, rang of stand, maar het Evangelie te verkondigen
aan alle creaturen.82)
Ook het bestuur van de christelijke Dreefschool, waarvan
Caspar ten Boom van de klokkenwinkel uit de Barteljoris-
straat voorzitter was, weigerde zijn verklaring in te sturen.83)
Het bestuur van het Christelijk Lyceum had eveneens prin
cipiële bezwaren maar deed aan zijn standpunt afbreuk door
de mededeling dat men aannam, dat zich op de school geen
kinderen van joodsen bloede bevonden. Dit bestuur voegde
bovendien de zinsnede toe dat het niet zijn bedoeling was de
deuren van de school te openen voor kinderen van joodsen
bloede van wie de ouders de christelijke beginselen van de
school niet oprecht steunden. De katholieke scholen vol-
153