Op 2 februari 1946 onthulde burgemeester Reinalda een paneel van Han Bijvoet ter herinnering aan de tien gefusilleerden van 2 februari 1943. Het paneel hangt in de hal van het stadhuis. (Gemeentearchief Haarlem, topografisch historische atlas) waard gebleven; het oude is met het archief van de Joodse Gemeente op het Gemeentearchief ondergedoken en is na de oorlog weer teruggegeven. Het aantal joden in Haarlem werd na 25 augustus snel min der. In de eerste week van september werden weer 42 joden voor werkverschaffing opgeroepen, waaronder het gehele kerkbestuur en de secretaris, verschillende leden van de ker- keraad en de voorzanger, goeddeels vrijgestelden. Op 26 november moest de gemeente Haarlem een opgave verstrek ken van alle mannelijke joden en daarbij vermelden, waarom zij niet voor werkverschaffing waren opgeroepen. Nadrukkelijk werd ook gevraagd om een opgave van alle joden in ziekenhuizen en dergelijke. I03) Het antwoord op deze vraag lag bij chef in lade en is niet bewaard gebleven. Op 23 en 24 december moesten respectievelijk tien en vijf families Haarlem op stel en sprong verlaten. De terugloop van het aantal Haarlemse joden weerspiegelt zich in de te rugloop van het leerlingenaantal van het Joods Lyceum. Dit was intussen door de Joodse Raad in beheer overgenomen en had nu nog twee lokalen, die waarschijnlijk ook nog voor het lagere onderwijs bestemd waren. De achtergeblevenen trof nog eens een zware slag op 2 fe bruari 1943. Op 30 januari 1943 was 's avonds een Duitse onderofficier nabij de Verspronckweg doodgeschoten, waarschijnlijk bij een ruzie van Duitse militairen onderling. De volgende dag werd er een bom geworpen in de tuin van de Regeringscommissaris. De Haarlemmers werden hier voor gezamenlijk gestraft met het instellen van een avond klok - men mocht na zes uur niet meer op straat zijn - en met wachtlopen langs de waterkant. Honderd Haarlemmers wer den 's nachts van hun bed gelicht en naar het kamp in Vught 161

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1995 | | pagina 161