via een wankel uitklaptrappetje van een op de veren wiebe
lende koets het zitbankje bereiken.
Ik moest daar wel even aan denken, toen Kees Verwey op
woensdag 26 juli ondereen stralende zon zijn befaamde huis
aan het Spaarne werd uitgedragen; het huis waar hij ruim
vijftig jaar had gewoond en gewerkt en van waaruit hij zo
vele keren zijn banbliksems de wereld in had geworpen. Het
atelier boven hield zijn adem in, toen zijn 'schepper' voorde
laatste maal de drempel overging. Had hij niet eigenlijk per
koets van de boorden van het Spaarne moeten vertrekken?
Haarlem moet er wel aan wennen. Het heeft niet zoveel le
gendarische figuren meer om te koesteren en te vrezen. En
wie zal ontkennen dat Verwey zo'n figuur was, die de dom
melende stad kon doen opschrikken, dreigend Haarlem te
onterven als bezitter/beheerder van zijn vele werk, grom
mend omdat hij zich miskend voelde Waarom kan er niet
eens een klein pleintje naar mij vernoemd worden? - bedoe
lend: waarom wordt de Grote Houtstraat niet ogenblikkelijk
omgedoopt tot Verwey-allee?), klagend omdat het licht in
zijn Hal niet was zoals op zijn atelier, mensen tartend ook
met zijn vaak brute, grove reacties (Ik heb dat nodig om tot
mooie dingen te komen). Talrijk zijn de brouilles, die hij al
dus tot leven wekte, maar talrijker nog zijn de prachtige
schilderijen, die hij daar aan het Spaarne tot stand bracht.
Want dat is ook een zekerheid: hij was een schilder tot in elk
vezeltje van zijn imponerende lijf; hij was dè Nederlandse
meester van het aquarel. Kees Verwey heeft veel schitterend
werk gemaakt.
Hij heeft zover kunnen komen, omdat hij de kunst verstond,
om de omstandigheden tot het scheppen naar zijn hand te
zetten of in ieder geval probeerde dat voor elkaar te krijgen.
Al was het maar dat hij mooie bloemen, bij voorkeur rozen,
desnoods door zijn metgezellen uit tuinen liet roven, omdat
kleur en vorm hem bij het voorbijgaan onweerstaanbaar
prikkelden. Al was het maar dat hij lieden, die hem op zeker
moment niet bevielen het pand uitjoeg, zodat hij weer onge
stoord kon werken. Al was het maar dat hij modellen en ob
jecten kon 'vastspijkeren' in zijn atelier of later in de woon
kamer, zijn 'kleine atelier'(toen de gang naar zijn befaamde
werkvertrek boven door een teisterende ischias meer en
meer tot een Calvarietocht was geworden; hij verfoeide het
liftje als een specimen van afhankelijkheid). Verwey kwam
niet meer in zijn atelier. Ik kom er niet meer. Ik ben ver
vreemd van het leven.
Kees Verwey heeft zijn gehele leven zijn eigen wereld ge
schapen, een wereld, waarin hij zelf centraal stond, waar-