op ostentatieve wijze aan voldaan. De mensen beschikten
toen over de middelen om de eigenlof adequaat uit te druk
ken. Zij ontdekten pas toen de huns inziens juiste argumen
ten en de juiste stijl van verheerlijking van de stedelijke ge
meenschap. En, het spreekt vanzelf, pas toen ook, in de
beginperiode van de vrije Nederlandse Republiek met haar
in hoge mate autonome, zeer welvarende en mede dank zij
immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden buitengewoon
snel groeiende steden, was er alle aanleiding de kracht van
de stad te versterken door haar te prijzen. In de loop van de
zeventiende eeuw verscheen dan ook een aantal boeken in
het Latijn en het Nederlands die het lokale patriottisme stof
en steun boden en al eerder circulerende voorstellingen zo
als die over Damiate en Laurens Janszoon Coster een plaats
in een algemeen betoog gaven. Naïef was dit alles in het ge
heel niet. Integendeel, het was juist zeer gestileerd en zeer
erudiet, het produkt van naar klassieke normen gemodel
leerde geleerdheid. Dit werk maakt de indruk niet beheerst
te zijn door een min of meer spontaan patriottische emotie
maar door het strategisch redenerende intellect.
Tot hoelang is Haarlem tevreden geweest met deze intellec
tualistische en min of meer gestandaardiseerde vorm van
eigenlof? Gedurende vele jaren werd het repertoire niet aan
zienlijk uitgebreid. Daar was eigenlijk ook geen reden voor.
De zeventiende-eeuwse stadsbeschrijvingen vermeldden
naast de Haarlemse heldendaden natuurlijk ook de mooie
gebouwen, de uitnemende schilders, de brouwerijen en de
textielindustrie maar in de tweede helft van de eeuw begon
de glorie ervan te tanen. Heel wat schilders trokken weg
naar Amsterdam waar zij een grotere en rijkere clientèle
vonden, de industrieën raakten in ernstige moeilijkheden, de
bevolking slonk en was - we hebben het al gezien - in 1800
ongeveer de helft van wat zij in het midden van de zeven
tiende eeuw was geweest. Men krijgt uit de studies over
deze periode niet de indruk dat de Haarlemse elite over dit
verval ernstig in verwarring raakte. Zij zelf leed er trouwens
niet onder. Maar voor de exorbitante verheerlijking van de
stad was de tijd toch niet gunstig. Met de mooie verhalen
over Haarlems verleden ging het ook zo goed niet meer. Jan
Wagenaar, de grote Amsterdamse geschiedschrijver, wijdde
in 1742 in de veertiende band van zijn 'Tegenwoordige
Staat der Vereenigde Nederlanden' ruim veertig bladzijden
aan Haarlem. Het meeste van zijn materiaal ontleende hij
aan Samuel Ampzings 'Beschrijvinge ende lof der Stad
Haerlem in Holland' van 1628, dat voorbeeldig was voor de
zo juist geschetste humanistische traditie. Op sommige ge-