(Delft 1839-1924 Haarlem). Op een steeds moeilijker toe gankelijk terrein als de katholieke kerkelijke reorganisatie van het voormalig bisdom Haarlem in het tweede kwart van de zeventiende eeuw bieden zijn bronnenpublikaties van ruim een eeuw oud tenminste nog inzicht en houvast. De zelfde Graaf droeg er zorg toe dat De Grebbers fraaie begijn voor het nageslacht werd veilig gesteld. Een bijzonder schilderij op een Haarlemse zolder 2. Bisschopssecretaris Jacobus Johannes Graaf, foto W. Matla 's-Gravenhage, ca. 1870. (Mu seum Catharijneconvent Utrecht, rmcc f156) Uit onlangs opgedoken correspondentie2) is gebleken dat De Grebbers begijn een sleutelrol heeft gespeeld bij de oprich ting van het Bisschoppelijk Museum Haarlem. De stichter, Jacobus Graaf (afb. 2), secretaris van de bisschop van Haar lem, trof april 1869 het paneel in losse stukken aan op een Haarlemse zolder. Hoge geestelijken uit het bisdom reageer den aanvankelijk lacherig op deze vondst. Achteraf bleek het hier echter te gaan om het eerste topstuk dat Graaf ver wierf voor zijn collectie, vanaf september 1869 door hem provisorisch opgesteld in een afgeschut deel van een bis schoppelijke paardestal.3) Op het grootseminarie Warmond had Graaf via een medestudent, Jac. A. de Rijk, groot en thousiasme opgevat voor cultuurhistorische studie ten dien ste van de katholieke emancipatie in het voetspoor van Jozef Alberdingk Thijm. Aangezien zo'n houding binnen de gees telijkheid van het bisdom Haarlem ongebruikelijk was en bleef4) kan de redding van veel kerkelijk cultureel goed ex clusief op zijn conto worden gesteld. De talrijke artikelen van zijn hand (onder andere bronnenpublikaties, studies over taal- en oudheidkunde, liturgievernieuwing en weder opwekking van oude devoties) 5) getuigen alle van zijn 'Thijmiaanse' drang naar 'katholiek herstel' door middel van objectief historisch onderzoek. Pieter de Grebbers in stukken opgedoken 'begijn' zal ontdekker Graaf niet zozeer hebben getroffen vanwege de hoge kwaliteit van het schil derwerk als wel als belangrijk beelddocument over katho liek Haarlem in de zeventiende eeuw. Zo'n kwetsbaar stuk liep uiteraard acuut gevaar om voorgoed verloren te gaan, en daarom diende het voor het nageslacht te worden gered. In Graafs optiek was het beste middel daartoe een museum voor kerkelijke oudheden, zoals dat te Keulen, dat sinds 1854 bestond en dat hij bezocht had. Ook kende hij de col lectie - van vooral middeleeuwse - kerkelijke kunst, die zijn Utrechtse collega Gerard van Heukelum sinds 1859 in zijn kapelaanskamer naast de kathedraal had opgetast en die de basis zou vormen voor het in 1868 in het naburige huis Loenersloot ingerichte Aartsbisschoppelijk Museum. Op slag werd Graaf zo geconfronteerd met de gebruikelijke 30

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1995 | | pagina 30