museale vragen inzake herkomst, voorstelling en een in gang te zetten restauratieplan. Volgens het eigenhandig door Graaf (tot medio 1924!) in fraai cursief bijgehouden museumstamboek trof hij de begijn op 4 april 1869 aan op de vliering van de kosters woning bij de St. Jozefskerk aan de Haarlemse Jansstraat. In november dat jaar raakte hij in drukke correspondentie met de Amsterdamse kapelaan Louis Gompertz. Deze wilde zijn eigen verzameling kerkelijke oudheden, kapitaal en ervaring graag in dienst stellen van Graafs collectie, mits voor het geheel dan een ordentelijker huisvesting zou worden verkre gen. 61 Daarin slaagde de Graaf op korte termijn; begin 1870 verhuisde de nu snel groeiende verzameling naar het Haar lemse St. Vincentiushuis aan de Zoetestraat. Op Gompertz' aanraden liet Graaf het paneel van De Grebber restaureren bij diens Amsterdamse relatie, kunstmakelaar Ten Bosch.7) In december 1869 schreef Graaf daartoe aan Gompertz: Morgen zal ik een pak op den spoortrein doen, waarin een paneel in 3 stukken en nog een kleiner paneel, met mijn vriendelijk verzoek dat Ge het aan Uwen makelaar doet ter hand stellen. Het eerste paneel, het Beggijntje door U ge zien, moet dunkt mij maar schoongemaakt en aan elkander- gezet worden met eene eenvoudige omlijsting.8> Halverwege januari 1870 was het schilderij gereed en Gompertz schreef nu aan Graaf: En dan mag ik U al aanstonds feliciteeren met den herdoop van Uw Beggijntje. Denk er U van wat Gij wilt, het zal Uwe verwachting ver overtrejfen. 9> Op 19 januari drong Graaf per brief aan op een spoedig transport: Ik zou echter zeer graag het Beggijntje hebben, omdat al eenigen dat in den eersten toestand gezien hebben. Met die eenigen waren de leden van het bisschoppelijk kapittel bedoeld dat op de 27ste in Haarlem zou vergaderen; hun wilde Graaf zijn kerkelijke verzameling, nieuw opgesteld in de Zoetestraat, in optima forma laten zien in de hoop op steun tegenover bisschop Gerardus Wilmer, die nog steeds weinig zag in een diocesaan museum. Op 21 januari ontving Graaf een grote kunstzending van Gompertz, inclusief de nu gerestaureerde begijn. Per omgaande schreef Graaf daarover naar Amster dam: En wat het Beggijntje betreft: ge hebt gelijk gehad met te voorspellen dat het mij niet te veel er van kon voorstellen. Daar zal ik schik van hebben; men was eerst zoo half- geloovig toen ik de stukken van de vliering bragt. Zo begon de begijn een tweede leven, nu als prominent museumstuk, dat de opstelling van het 'Bisschoppelijk' alleen verliet wanneer het voor tentoonstellingen werd uitgeleend. 3i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1995 | | pagina 31