s Logischerwijs stamt het paneel inderdaad uit het begijnhof, 5 wat zeker ook geldt voor het tweede, tegelijkertijd in 1869 e verworven schilderij, met daarop nota bene St. Begga. De 1, verwarring over de herkomst kwam voort uit de omstandig heid dat inderdaad een grote collectie schilderijen van de St. Bernardus na de opheffing van de statie in 1852 was vrijge- komen en naar Warmond overgebracht. Van deze schilde- k rijen was echter bij die gelegenheid een inventarislijst opge- i- maakt, die door Graaf zelf in 1905 werd gepubliceerd. I2) n Mogelijk omdat de begijn daarop niet voorkomt, zag hij zijn ;e vergissing inzake de herkomst toen in en stelde hij zijn me- ,e ning bij. Heette in 1923 De Grebbers stuk in de catalogus r- van het Bisschoppelijk Museum nog een portret van een i. klop of begijn, in 1948 werd het op de Sint Bavo Jubileum p Tentoonstelling gebracht als Haarlemse begijn.I3) In 1961 in 1- het Museum voor Schone Kunsten te Gent (buiten catalo- n gus) geëxposeerd als biddende begijn, behield het paneel die le titel op een Haagse tentoonstelling in 1963, '4) zo ook op een in Utrechtse in 1967 (hier weer met de herkomst St. Bernardus js in de Hoek).I5) s. Kort nadat in 1976 de Haarlemse collectie naar Utrecht was 1- overgebracht, werd geopperd dat op het paneel de Haar- le lemse begijn Neeltje Cornelis van Heemskerk afgebeeld zou s' kunnen zijn, die in 1635 officiële 'professio' deed op het l: hof. l6) Tegelijkertijd werd dit echter met terughoudendheid ig gesteld omdat het beeldtype toch veel weg had van een sz heiligenvoorstelling. De vraag werd nu welke historische begijn rond 1635 in Haarlem zo'n bijzondere verering had 1 genoten dat men van haar een afbeelding had willen maken, k. Allereerst was er Aleid Simonsdr. Raet, die in de eerste helft n. van de vijftiende eeuw op het Haarlems begijnhof, gelijk e- Lidwina van Schiedam, een langdurig en pijnlijk ziekbed had verdragen. Beroemde tijdgenoten als Jacoba van Beie- ren hadden deze begijn opgezocht om levensraad. I7) Uit de e- tijd van de Reformatie kon dan nog de Haarlemse begijn jn Ursula Talesius worden beschouwd; zij was in 1573 op ns straat gestenigd kort nadat haar vader, burgemeester Quirijn in Talesius, op de wallen van het door de Spanjaarden bele- te gerde Haarlem was opgehangen. l8) Er is echter geen enkele ris aanwijzing dat Aleid of Ursula afgebeeld zijn. Uitgaande af van de veronderstelling dat het paneel, vanwege herkomst, jn voorstelling en datering, logischerwijs in enig verband moet lij staan met het Haarlems begijnhof anno 1635, voert het ver- jn volg van het onderzoek vanzelfsprekend naar het begijnhof de zelf, en in het bijzonder dan naar de pastoor op dat moment, de befaamde Jan Albert Ban (Haarlem 1597/98-1644 Haar lem). 33

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1995 | | pagina 33