5. Portret van abt Joseph
Geldorph van Rijckel met een
lofdicht van Erycius Puteanus,
Anonieme gravure uit Van
Rijckels 'Vita S. Beggae',
Leuven 1631.
sprak haar nu ter vertroosting toe. Juist dit moment lijkt op
het schilderij te zijn uitgebeeld. Het handelt dus om een ta
melijk curieuze historie, die zijdelings ook licht werpt op de
verslapping der zeden, die tussen 1450 en 1500 in veel
begijnhoven optrad. 42) Het vervolg vat de oorspronkelijke
tekst van 1631 samen naar de versie van Van Rijckel waarin
Ban de legende moet hebben leren kennen. 43) Het hoofdstuk
draagt bij Van Rijckel de titel 'Getuigenis van het begijnhof
van St. Elisabeth over leven en wonderen van Matthea,
begijn van dit hof'.
In het begijnhof te Gent woonde de devote maagd Matthea,
die later in de volksmond werd aangeduid met de verklein-
naam 'Matteken'. Zij was buitengewoon vroom en rechtzin
nig, en zó toegewijd dat zij om voedsel in het geheel niet gaf.
Toch stak het haar op den duur dat de andere begijnen haar
negeerden maar zich voorts onderling gezellig onderhiel
den. Bijgevolg voelde zij zich buitengesloten en algemeen
veracht. Het hoogtepunt van het verhaal volgt in directe ver
taling.
Toen zij, eenmaal in vuur en vlam, die gedachte steeds die
per tot zich door liet dringen, stond zij op en ging regelrecht
naar de kerk om daar haar vrome klachten te deponeren aan
de voet van het kruisbeeld, tot welk zij, vanwege de bijzon
dere devotie die zij het toedroeg, ook daarvoor al haar eer
ste toevlucht placht te nemen. Daar het met de menselijke
natuur zo is gesteld dat het als heel normaal wordt be
schouwd om over wat God aangaat een vrijmoedig oordeel
te ontwikkelen, ging deze maagd heel gemeenzaam met Hem
om, waarbij de deugd van de eenvoud haar zo'n lieflijke uit
straling bezorgde dat God haar als het ware wel antwoord
waardig moést keuren, graag als Hij nu eenmaal onder de
mensenkinderen verkeert. Toen zij zich zo, met ogen en ge
laat vol tranen, bij de Gekruisigde aan het beklagen was,
intens bedroefd vanwege haar noodgedwongen eenzaam
leven, als een nachtraaf, in haar huis, met nooit eens 'n ge
zellig maal te vieren, gaf - wonderlijk te zeggen - de verhe
ven Gekruisigde haar daarop antwoord. 'Ga' (zo sprak Hij)
'en zeg de Grootjuffrouw dat zij u heden als gast bij haar
thuis moet onthalen.' Waarop zij zeide, 'Heer, zij zal mij niet
geloven.' En wederom de Heer, haar ten antwoord: 'het vol
gende moge zal u tot een dubbel teken zijn, dat ge door Mij
gezonden zijt. Zeg tot haar dat zij met het bidden van het
souter en de ten uitvoer legging van de opgedragen peniten
tie nog niet gereed is. En bovendien dat de losse torn van het
linnen onderhemd dat zij had klaar gelegd om morgen aan
Nomtn Imago Viri S ickelivs foi©-, mum
Ingemum, fylendet nomtn at ingenio.
Emcivs Pvteanvs,
40