was juist directe nabuurschap met Jan Albert Ban waar
schijnlijk zeer profijtelijk. Deze geletterde en artistiek veel
zijdig pastoor komt uit recent onderzoek naar voren als een
mogelijke trait d'union tussen onderscheidene kunstenaars
die binnen de Haarlemse classicistische traditie werkten, en
door hen van de kant van het stadhouderlijk hof verkregen
opdrachten. 49) Ban, evenals Constantijn Huygens dilettant
componist, en ook nog muziektheoreticus met internationale
contacten, kende de invloedrijke secretaris van de Prins im
mers van zeer nabij. Daarnaast stond hij ook op bijzonder
goede voet met de geleerde schilder-architect Jacob van
Campen, die hij, vooral vanwege diens brede wetenschappe
lijke kennis, buiten mate bewonderde.
Zo doemen de contouren op van zoiets als een succesvol
Haags/Haarlems artistiek netwerk, waartoe dan ook Pieter
de Grebber behoorde. De Grebber had eveneens enige muzi
kale kennis en componeerde bij gelegenheid liedjes; toch
was hij voor Huygens allereerst een gespecialiseerd historie
schilder die kon werken in de hoofse classicistisch-barokke
stijl, welke aansloot bij zijn smaak en die van het stadhou
derlijk hof. Dat leidde tot zijn inschakeling bij de decoratie
der nieuwe vorstelijke huizen, in 1637/38 bij het (thans ver
dwenen) Honselaersdijk en vanaf 1647 bij het Haagse Huis
ten Bosch ten behoeve van de door Huygens als mausoleum
voor de juist gestorven Frederik Hendrik geconcipieerde
'Oranjezaal'.
Ban van zijn kant had van De Grebber ook nog veel prak
tisch gemak omdat de laatste, een betrouwbare, onverdachte
katholiek, kennelijk op afroep als getuige wilde optreden,
soms zelfs twee keer op één dag, 5°> wanneer er in het schuil-
kerkje van het begijnhof katholieke huwelijken moesten
worden ingezegend. De Grebbers huis op het begijnhof
diende bij tijd en wijle als pied-a-terre voor katholieke gees
telijken, mogelijk daaronder ook Pieters broer Adolf de
Grebber, die tot de orde der ongeschoeide karmelieten be
hoorde en doorgaans buiten de Republiek verbleef. 5I) Mo
gelijk woonde de uit Delft afkomstige Adriaen Uyttenhage
eveneens enige tijd bij hem in. Deze trad op 5 juli 1637 en 29
mei 1639 op als getuige bij een op het begijnhof gesloten
huwelijk, de eerste keer samen met Pieter de Grebber. Het
buitengewoon fraaie portret dat de laatste in 1638 van hem
schilderde zal dus tóch wel in Haarlem zijn ontstaan en niet,
zoals ooit werd verondersteld,52) in Delft.
Alle familieleden van Pieter de Grebber waren trouwens
overtuigd katholiek. Dat gold niet alleen voor zijn vader
Frans en zijn zuster Maria, beiden gespecialiseerd in portret-