strikt naleven. De gildebestuurders hielden soms tot in het
extreme aan de regels vast om iemand maar niet te hoeven
toelaten. De oorzaak was dan vaak dat het met de nering niet
zo best ging en er naar hun mening al teveel gildebroeders
waren. Dit ondervond mandenmakersknecht Arnout Jas-
persz. die in 1684 geen toestemming kreeg om de proef te
doen. Hij had negen maanden bij een Haarlems meester ge
diend en toen deze overleed nog eens twee jaar en drie
maanden bij diens opvolger. Hij had dus de vereiste driejaar
achtereen in dezelfde winkel gewerkt, was daarnaast lang
genoeg in het bezit van burgerschap en intussen als schutter
aangenomen. Bovendien was hij net getrouwd met de we
duwe van zijn eerste baas, die al vijftien jaar lang de winkel
had. Toch werd hem de proef geweigerd omdat hij niet drie
jaar onder dezelfde meester had gediend! Door tussenkomst
van de burgemeesters tot wie hij zich door middel van een
rekest had gericht mocht Arnout Jaspersz. uiteindelijk toch
de proef doen.35)
Het glazenmakersgilde wilde in 1691 verhinderen dat
Hendrik Dierickens uit Kleef meesterglazenmaker zou wor
den. Deze 29-jarige zat al sinds zijn dertiende in het glazen-
werk en was nu meer dan driejaar en drie maanden meester
knecht bij een Haarlemse weduwe geweest. Het argument
van het bestuur dat hij niet vier jaren achtereen bij een
glazenmaker - waarvan twee bij een meester - zou hebben
gediend, liep stuk op Hendriks ruime ervaring. Pas daarna
droegen de deken en vinders een ander bezwaar aan, name
lijk dat hij nog geen twee jaar het poorterrecht bezat. In een
rekest aan burgemeesters verklaart de Klevenaar dat hij zich
meteen na aankomst in Haarlem wel als burger had laten in
schrijven als hij had geweten dat je twee jaar burger moest
zijn om glazenmaker te kunnen worden. Hij was immers
bepaald geen landloper, zo schreef hij, maar een borst op
sijn dagen, die met desen stijl sich alhier tracht ter neder te
stellen, moogelijck echtelijck te verbinden ende sich als een
eerlijck trouw burger te gedraegen. Ook dit rekest had suc
ces, maar ter compensatie moest hij voor het afleggen van de
proef extra betalen.36) We zien hier hoe het poorterschap als
een instrument werd gebruikt om iemand te weerhouden van
het doen van de proef. Als de ene barrière niet werkte, name
lijk het aantal leerjaren, dan wierp het gilde een andere op.
Sommige gilden verlangden zelfs een dubbele leertijd voor
vreemden.
Voor de stad bleef het poortergeld een belangrijke bron van
inkomsten, die in Haarlem voor een groot deel ten goede
kwam aan het arme-kinderhuis. 37) Uit de bemiddeling tus-