sen individuen die dispensatie van enkele voorwaarden uit de gildekeur verlangden en de gildebesturen die toelating tot het gilde in kwestie of de proef weigerden, wist de stad vaak een aardig slaatje te slaan: koekebakkersknecht Jacobus van Biesten bijvoorbeeld had in 1698 zijn leerjaren nog niet vol tooid en was nog te kort burger volgens de keur, maar wilde toch graag de proef doen. Hij kreeg hiervoor toestemming, mits hij naast de verschuldigde 25 gulden voor het doen van de proef nog eens 25 gulden aan het gilde betaalde en maar liefst 50 gulden voor de stadsarmen! 38) Uit de memorialen blijkt dat weduwen, die een grotere juri dische bewegingsvrijheid genoten dan gehuwde vrouwen, dikwijls als gildeleden optraden, waarbij ze de nering van hun overleden man voortzetten. Soms probeerden ze echter zelf een nering van de grond te tillen, zoals Maijken Buis sant die een rekest indiende om kuipkleuren te mogen ver ven, zodat Haarlemse kooplieden en fabrikeurs zich daar voor niet meer buiten de stad hoefden te begeven. 39) Dat deze nering arbeidsplaatsen schiep was een ander belangrijk argument dat ze aanvoerde. Ze voorzag protesten van het verversgilde, waarvan ze zelf lange tijd lid was geweest toen ze nog met haar broer een bedrijf had gevoerd en stelde daar tegenover hoe het gilde onlangs ten onrechte een man en een jongen had toegelaten, die hun jaren niet hadden voldaan. Burgemeesters voerden overleg met het gilde in kwestie, waarna Maijken toestemming kreeg. In augustus 1698 deed Anna van Bree, weduwe van twijnder Pieter van Acht, haar beklag bij burgemeesters. Na het over lijden van haar man zette zij diens nering voort, hetgeen de vinders trachtten te verhinderen: volgens hen druiste het in tegen de keur, die bepaalde dat een weduwe het gilderecht niet mocht genieten maar iemand van haar werkvolk naar voren moest schuiven voor wie zij dat recht kon kopen en op wiens naam zij de nering kon voortzetten. Het kon toch niet de bedoeling zijn van het gerecht, zo legde Anna de burge meesters voor, dat - gezien het grote verloop in personeel - een weduwe aldus diverse malen het gilderecht moest ko pen? Ze wilde niet afhankelijk zijn van een meesterknecht, maar op eigen autoriteit het gilderecht genieten en net als andere twijnders de lasten betalen, zo besloot ze haar rekest. Na overleg van de burgemeesters met de overlieden en de belangrijkste twijnders werd de keur als volgt aangepast: weduwen die vier jaar met een twijnder gehuwd waren ge weest, mochten voortaan de zaak gewoon voortzetten op ei gen gezag. Indien het huwelijk korter dan vier jaar had ge duurd, bleef de weduwe afhankelijk van een meesterknecht 61

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1995 | | pagina 61