Frankrijk uit het begin van de eeuw. 2,) Daarbij golden vooral Leclerc en Daviler als populaire auteurs: 22) Leclerc werd nu dus door Duyvené met een eerbetoon aan Joachim Rendorp in vertaling op de Nederlandse markt gebracht, voor Daviler had Pieter Rendorp zélf het initiatief genomen, zich althans aan een - manuscript gebleven - omwerking gezet.23) Duyvené heeft zich inderdaad keurig tot een vertaling be perkt, en zich, behoudens een kort voorwoord waarin hij het werk vanwege zijn heldere opzet aanprijst, van elke ingreep en inkorting, of zelfs maar elk commentaar onthouden. Zelfs de afbeeldingen lijken als twee druppels water op die van het Franse origineel; Duyvené had een tevergeefse poging ge daan in Parijs de oorspronkelijke koperplaten te pakken te krijgen, en alleen nadat gebleken was dat deze onherroepe lijk verloren waren gegaan had hij eigenhandig, ofschoon geen graveur met ervaring, alle honderdtachtig tekeningen nagemaakt.24) Gevolg van een en ander was natuurlijk dat zijn boek nogal wat bevatte, wat intussen als onbruikbaar of verouderd gel den moest. Weliswaar lag het accent bij Leclerc in de talloze platen en de begeleidende tekst sterk op de juiste proporties en toepassing van het klassieke ordenapparaat dat universeel was - en daarin school ongetwijfeld de aantrekkingskracht in een periode dat men de zuivere antieke bouwkunst weer als voorbeeld hervond - maar het feit bleef desondanks staan dat nu aan de vooravond van het neoclassicisme een boek verscheen dat nog onvermijdelijk door de geest van de barok werd beheerst. Zo worden ook Leclercs Spaanse en Franse zuilenorde, waarmee deze de canonieke klassieke vijf had menen te moeten verrijken - in de nadagen van Lodewijk xiv met de Franse orde uiteraard als climax van de reeks zonder mankeren aan de doorsnee Hollandse metsel- meester als noodzakelijke geestelijke bagage gepresenteerd, ofschoon op het eind van de achttiende eeuw geen zichzelf respecterend kenner van de Ouden het meer in zijn hoofd haalde om nog persoonlijk klassieke kapitelen te gaan ver zinnen. Hetzelfde gold voor de statige paleisfa§ades en de vorstelijke triomfbogen, waarvoor tussen Helder en Hoek ook wel niet veel emplooi te vinden was. Al voor Duyvené zelf moet, zeker in later jaren, de overdaad aan ornamentiek eigenlijk teveel geweest zijn: zijn beide Haarlemse villa's zullen zich door een opvallende soberheid onderscheiden, en zeker Eindenhout stak uiteindelijk sterk bij de, blijkens diens illustratiemateriaal, ook door Leclerc niet geheel overwonnen wulpsheid van het voorgaande tijd- 81

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1995 | | pagina 81