kerkelijke rechtbank waar hij vooral te maken kreeg met aanvragen tot
ongeldigheidsverklaring van een kerkelijk gesloten huwelijk. Hij kweet
zich van die taak zeer nauwgezet, gewetensvol en met grote kennis van za
ken. Met de hand op het wetboek bood hij niettemin de betrokkenen een
onmiskenbare steun.
Het aanzien en vertrouwen, dat hij bij zijn bisschop(pen) genoot, bleken
bovendien uit zijn benoeming tot kanunnik en later tot proost (voorzitter)
van het kathedraal kapittel. Bisschop Van Dodewaard betrok hem zeer di
rect bij het bestuur van het bisdom door hem aan te trekken als zijn tweede
-214- vicaris-generaal, belast met onderwijs en de zorg voor de religieuzen. Zo'n
functie is altijd gebonden aan de persoon van de desbetreffende bisschop.
Toen mgr. Van Dodewaard in 1966 stierf, verviel de vicarisfunctie voor mgr.
Van Trigt, ofschoon hij wel - zoals gebruikelijk in die gevallen - her
benoemd zou worden door de nieuwe bisschop. Tot zijn grote teleurstelling
kwam die herbenoeming niet: bisschop Zwartkruis reorganiseerde het be
stuur van zijn bisdom ingrijpend, hij verdeelde het beleid over verschei
dene, op elkaar afgestemde vicarissen. Het gaat te ver te veronderstellen,
dat de benoeming van mgr. Van Trigt tot protonotarius apostolicus (1966)
een soort pleister op de wonde was. Met deze hoge pauselijke onderschei
ding werden de verdiensten van Cosmas van Trigt wel degelijk en op het
hoogste kerkelijk niveau erkend. Die titel van protonotarius gaf mgr. Van
Trigt enkele privileges, onder andere het dragen van een witte mijter bij li
turgische vieringen.
De post-conciliaire tijd was niet altijd aan Cosmas van Trigt welbesteed,
althans niet zoals die zich nogal eens in de dagelijkse praktijk manifes
teerde. De vernieuwingen van het Tweede Vaticaans Concilie schuwde hij
niet, maar hij was toch teveel een man van traditie en cultuur om zich in
een kerkelijke deformatie - zoals hij dat eens noemde - thuis te voelen. Hij
betreurde het vooral, dat in polemieken en dergelijke meer de bijzaken dan
de hoofdzaak, het geloof, aan de orde kwamen. Vandaar dat hij zich ge
makkelijker bewoog in de hoek van de behoudende rooms-katholieken,
waar hij met graagte herkend werd en zich liet herkennen als een respons
van een kostbaar verleden. Maar ja, het zou Van Trigt (geboren in 1900)
niet zijn als hij niet met een speelse ironie zichzelf relativeerde met een
opmerking als 'Och, ik ben nu eenmaal een man uit het jaar nul'.
Pastoraal genoot mgr. Van Trigt ook veel aanzien als rector van de Deo
en van Sint Jacob. In het ziekenhuis had hij de geestelijke zorg over hon
derden patiënten, bovendien over de Broeders en interne leerling-verpleeg
kundigen. De liturgische vieringen, waarvoor hij ook verantwoordelijk
was, kregen bij hem een opvallend cachet. Drs. Vissers, toentertijd lid van
de ziekenhuisdirectie, getuigde van hem: 'De medewerkers op de zieken-
Haerlem Jaarboek 1996