een rij van *no. 4 aanwezig, bij *no. 9 is er al sprake van drie ramen, waarbij
de kleine gebogen frontons boven de middelste nog voor een middenas zor
gen, en bij *no. 10 is ook deze (gelijk in het uiteindelijke ontwerp) verdwe
nen. Wat er voorts in zijn ogen eveneens toe bijdraagt dat *no. 9 en *no. 10
jonger dan *no. 8 lijken, is de vervanging van het sculpturale opzetstuk van
*no. 8 door een fronton (driehoekig dan wel rond) in de beide andere teke
ningen. 62)
De datering '1784' op deze drie tekeningen, in combinatie met de num
mering als no. 1, no. 2 en no. 4 uit de tijd zelf, lijkt evenwel te suggereren, dat
we hier te maken hebben met een reeks van alternatieven die tegelijk ver
vaardigd, en vermoedelijk ook tegelijk aan Directeuren voorgelegd zijn, en
dan wel eind september 1784, als de Notulen van een dergelijke presentatie
spreken. Het feit dat een no. 3 thans ontbreekt, kan dan mogelijk zo geïn
terpreteerd worden, dat juist no. 3 de goedkeuring van Directeuren weg
droeg, en Viervant daarop, met achterlating van de andere alternatieven,
deze nader uitgewerkt heeft, waarna no. 3, als werkmateriaal de volgende
maanden gescheiden van de andere drie, zelf verloren zou kunnen zijn ge
gaan. Zo'n uitwerking bestaat dan misschien in de hierna te bespreken te
kening *no. 11. Anderzijds zijn de overeenkomsten tussen *no. 9 (met borst
wering volgens de rechtervariant) en het gerealiseerde gebouw - met
uitzondering van de maatvoering van de portiek - zo groot, dat *no. 9 zelf
wel eens de september 1784 als uitgangspunt uitverkoren tekening zou kun
nen zijn.
In ieder geval zou daarmee de interpretatie van Meischke komen te ver
vallen, of tenminste in die zin afgezwakt worden, dat Viervant mogelijk in
derdaad op de door Meischke genoemde gronden eerst *no. 8, dan *no. 9,
en vervolgens *no. 10 vervaardigd heeft, maar dusdanig kort na elkaar, dat
zij eind september gezamenlijk aan Directeuren ter keuze werden gepre
senteerd. Zeker lijkt het daarbij op grond van de door Meischke genoemde
argumenten (twee vensterrijen van vier ramen elk, alsmede het gebeeld
houwde opzetstuk van de zuilenportiek) aannemelijk, dat *no. 8 de eerste
proef van Viervant vormde, maar de grote verwantschap tussen *no. 9 en
het eindresultaat lijkt voor *no. 9 en *no. 10 eerder een omgekeerde chro
nologische volgorde te suggereren, dan Meischke bepleit. Juist ook als men,
zoals Meischke doet, 63> zou vasthouden aan de datering van *no. 9 in 1786,
ligt dat voor de hand.
Er is naar aanleiding van de drie zoëven besproken tekeningen nog een
punt van belang. De portiek biedt zowel bij *no. 8 als *no. 9 een doorkijkje
in het hofje erachter, waar men vervolgens de middenrisaliet van de achter
vleugel, gelijk als in *no. 4, nog met een pediment bekroond ziet: dit sugge
reert dat van het eerste project *no. 4 vooral de oplossing van de straatzijde
- door de architect of door de opdrachtgevers - weinig bevredigend (te
weinig monumentaal?) bevonden werd, en Viervant allereerst hierop zijn
aandacht concentreerde, alvorens zich aan de nadere uitwerking van de
gevels van de woonvleugels aan het hofje zelf te zetten; de desbetreffende
tekeningen die de uiteindelijke versie tonen (*no. 5 en *no. 24) moeten dus
van later datum zijn, wat door de 1785 gedateerde detailtekening (*no. 25)
van de voor de middenrisaliet van de lange zijvleugels bestemde en aanvan
kelijk (zie *no. 4) immers nog eveneens ontbrekende, ossenogen bevestigd
wordt.
THOMAS H. VON DER DUNK