Midden boven in het lokaal hing een enorme elektrische lamp, die
redelijk licht gaf, maar het kwam altijd van de verkeerde kant. Het
bord spiegelde, je kon je eigen schrift niet lezen, of de leraar meende
dat je probeerde te spieken. Toch moet het in het verleden nog veel
slechter gesteld geweest zijn: in sommige lokalen waren nog restanten
van de armaturen van de gasverlichting naast het bord zichtbaar.
De ventilatie was ook heel apart. De dorpel onder de ramen liet zich
omklappen en gaf dan een kier vrij die de frisse lucht binnenliet,
precies op kruinhoogte. Was dit niet voldoende dan konden ook de
-no- ramen open, waarmee ook meteen alle stadsgedruis binnenkwam, en
af en toe een verdwaald vogeltje. Openen van de bovenramen was ten
strengste verboden, het touw in het mechaniek was dermate oud dat
het zeer de vraag was of het raam ooit weer dicht zou gaan. Dan had
ieder lokaal nog een los podium, waarvoor ongeveer alle leraren hun
eigen opstelling hadden. En meneer Greiner, die nogal klein van
stuk was, had twee podia, op elkaar, wel te verstaan.
Recht in de gang vlak na de klapdeuren huisde de administrateur, ik
meen dat hij Pietersen heette.
Terug in de hal, de monumentale trap, met daaronder de hoofdingang,
als gezegd taboe voor leerlingen. Onder de trap de loge van de con
ciërge, Beek, en aan de andere zijde het bezemhok van de schoonma
kers. In het halletje voor de tochtdeuren van de hoofdingang was een
aparte deur naar de directeurskamer, zodat deze hoogwaardigheidsbe
kleder kon komen en gaan zonder door zijn discipelen gezien te
worden.
Naast de directeurskamer de lerarenkamer, op de hoek van het
gebouw, met ramen zowel aan de Zijlvest als aan de Vestestraat. Dan
nog de bibliotheek, rijk voorzien van allerlei literaire werken die je
verplicht moest lezen voor het eindexamen, maar die mij nooit konden
boeien.
De andere benedengang: links twee leslokalen Frans en daarachter het
scheikundig practicum, waar we helaas maar sporadisch les kregen.
Aan de rechterkant de "jongensplee", het lerarentoilet en het ketelhuis.
Dit laatste zeer vooruitstrevend voor die tijd, de ketel werd al met gas
gestookt. In het laatste lokaal van de gang, waarnaast het hok met de
gasmeter zat, was dit dan ook duidelijk te ruiken, want daar hing altijd
de penetrante lucht die stadsgas eigen is. Tussen deze "gaskamer" en
het ketelhuis het scheikundelokaal, met amfitheater en boven de tafel
in het plafond een grote ster waar het stro uithing, recht boven de plek
waar altijd de knalgasproef werd gedaan.
Boven, recht tegenover de trap, het biologielokaal, met rechts daar-
Haerlem Jaarboek 1997