1 een ouderwetse, degelijke timmerman. In een van zijn jeugdherinneringen - door hemzelf vlak voor zijn dood op papier gezet en postuum in Haarlems Dagblad verschenen - beschrijft hij hoe hij als astmatisch jonge tje thuis zat te figuurzagen en werd opgemerkt door mevrouw Witsen-van Vloten (echtgenote van de impressionistische schilder Willem Witsen). Door haar is Frans geleidelijk in het Haarlemse kunstleven ingevoerd. Dat werd toen gedomineerd door de schilders Boot en Verwey, met bewonde raars en volgelingen (ook wel schertsend de 'Haarlemse Demonen' ge noemd). Frans Verpoorten en zijn generatiegenoten Anton Heyboer, -224- Poppe Damave, Piet van Heerden, Jules Chapon, Kees Okx en anderen brachten kleur in het naoorlogse Haarlemse kunstleven. Daar ontstond ook de sociëteit Teisterbant, die vooral onder het voorzitterschap van Godfried Bomans een bloeiend bestaan heeft gekend. Frans speelde in dat klimaat een prominente rol. Hij was dol op practical jokes, hetgeen goed paste bij zijn niet te onderdrukken neiging om de werkelijkheid te overdrij ven en aan te dikken, waardoor die werkelijkheid een karikatuur van zich zelf wordt. Kortom: hij was een geboren hofnar. Frans Verpoorten was een veelzijdig man. Hij schilderde, maakte etsen, later ook metaalplastieken en bewegende objecten. Zijn etsen vormen een heel typerend deel van zijn oeuvre. Hij ontwikkelde een eigen manier om de gecompliceerde etstechniek te vereenvoudigen en met betrekkelijk pri mitieve middelen toe te passen, zoals dekgronden van teerlak of tectyl. Bij het afslaan van de etsplaat gebruikte hij onder meer ruwe jute en met de muis van zijn hand wist hij met de etsinkt een schilderachtig effect te berei ken. Deze deels uit financiële nood geboren, zelfbedachte technieken heeft hij met groot raffinement toegepast. Bovendien bereikte hij ermee dat zijn vele leerlingen betrekkelijk snel een eenvoudig etsje produceerden, wat moedgevend was en het werkplezier vergrootte (zoals ondergetekende zelf heeft kunnen ervaren). Bij alles wat Frans produceerde speelde het plezier van het maken en de inventiviteit een grote rol. De etstechniek was te beperkt voor zijn speelse, onderzoekende geest. In het begin van de jaren zestig begon hij meer en meer ruimtelijk te werken. Aanvankelijk laste hij van allerlei schroot en machineonderdelen verrassende plastieken. Later werden het meer en meer bewegende constructies. Hij verdiepte zich in computerprojecties van licht en kleur. Dit leidde tot verschillende opdrachten bij instituten en be drijven die zich bezig hielden met techniek. Zijn kinetische objecten waren ook op tentoonstellingen te zien, onder meer in de Haarlemse hallen in 1968 (met de installatie 'Planorbium'), in het Stedelijk Museum Alkmaar in 1969 (in combinatie met zijn grafische werk) en in 1970 in het Kunstenaars centrum Bergen in de Kinetische Objecten Show'. (Dit laatste leidde overi- Haerlem Jaarboek 1997

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1997 | | pagina 224