Deugd boven geweld: Een geschiedenis van Haarlem, 1245-1995. Eindredactie G.F. van der Ree-Scholtens (Hilversum 1995) 40-41). 43. Zie Van Wassenaer, Harlemias, fol. *2v-*3r: 'Latinam translationem adiunxi propter Tyrones: usus sum verbis usitatis, abhorreo enim ab iis, quibus obsoletorum verborum et ex omnibus quisquiliis anxie conquisitorum usus arridet' ('Ik heb er een Latijnse vertaling aan toegevoegd voor beginners: daarbij heb ik me bediend van alledaagse woorden, want ik gruw van lieden die in het gebruik van verouderde woorden en in allerlei met de haren erbij gesleepte woordenbras behagen scheppen'). 44. In 1606 werd aan Van Wassenaer 'by vereeringe' een bedrag van 87 ponden en 14 schellingen uitbetaald 'tot voldoeninge vande oncosten gevallen opt drucken -31- ende vuytgeuen van seecker bouck by hem gemaect vanden belegge deser stadt carmine In Griecx ende ende [sic] latyn twelck hy dese stadt heeft gedediceert' (Haarlem, avk, sah, kast 19-186 (thesauriersrekening 1606), fol. 85v-86r. Cf. Kannegieter (1967), 'Dr. Nicolaes Jansz. van Wassenaer', 151). 45. Exemplaren bevinden zich b.v. in Amsterdam, ub-uva, 458 e 37; 1393 e 39; Brussel, icb, v.h. 23.533 b 2; v.h. 26.753 B 2i11 87.100 a; 's-Gravenhage, kb, 766 b 15; 766 b 22; 766 c 7:2; Haarlem, sb, 1 b 7; Leiden, UB, 1142 F 28; 575 F 37; Londen, bl, 837^.21.(1); Parijs, bn, Yb. 385; Rés. m. Yc. 902 (2). 46. Graag betuig ik hier mijn dank aan dr. Florence Koorn, adjunct-directeur van de Archiefdienst voor Kennemerland, die mij kon bevestigen dat ook zij nooit een Grieks gedicht van Van Wassenaer in het Haarlemse stadsarchief gevon den heeft. Eveneens dank aan Henk Duijzer, die mij schreef dat het gedicht zich ook niet in de Stadsbibliotheek Haarlem bevindt; aan dr. Jos Biemans, die tevergeefs gezocht heeft in de catalogi en fichiers van de Universiteitsbiblio theek van Amsterdam; en last but not least aan mijn vriend drs. Marcus de Schepper, die mij berichtte dat hij het gedicht niet onder de zich in de kb 's-Gravenhage bevindende 'Scriveriana' heeft aangetroffen en dat ook het zoeken op andere plaatsen geen resultaat heeft gehad. 47. Voor een biografische schets van Petrus Scriverius oftewel Pieter Schrijver (1576—1660) verwijs ik naar de aan hem gewijde schets in mijn studie over Schonaeus' vriendenkring (nog te verschijnen). Dat Schrevelius en Scriverius door een innige vriendschap verbonden waren, blijkt bijvoorbeeld al uit de 'Ode pawner]' van zes Asclepiadeïsche strofen (systema asclepiadeum alterum), die Schrevelius in december 1596 'Ad doctissimum et Ornatissimum Juvenem petrum scriverium amicum meum' ('Aan de zeer geleerde en hooggeëerde jongeman, mijn vriend Petrus Scriverius') richtte en waarin hij hem 'Vitae dimidium meae' ('de helft van mijn leven van mijzelf)') noemt (vs. 4) (Leiden, ub, Hs. Pap. 2), en uit Schrevelius' Trophaeum Pelusiacum van 1598, waarin een lofdicht van tien disticha van de hand van Scriverius te vinden is, getiteld In Trophaeum Pelusiacum Th. Screvelii, civis et amici mei suavissimi (zie Schrevelius, Trophaeum Pelusiacum, fol. C2V). 48. In zijn brief aan Scriverius, die zo meteen in parafrase volgt, zegt Schrevelius dat hij hem zijn Latijnse versie van het xenion stuurt 'una cum archetypo'. Waarschijnlijk wordt hier met 'archetypum' het origineel bedoeld, dat Van HANS VAN DE VENNE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1997 | | pagina 31