Frijlink ziet er wel wat in, maar een echt fijn contact hebben uitgever en
auteurs niet.2) Ze wantrouwen elkaar en kissebissen voortdurend over de
financiën. Uiteindelijk verschijnt het boek niet bij Frijlink, maar bij C.M.
van Bolhuis Hoitsema in Groningen. Het eerste deel verschijnt in 1845; het
tweede en laatste pas in 1853. Een Drenthsch gemeente-assessor met zijne
twee neven op reis naar Amsterdam in 't voorjaar van 1843 heet het nieuwe
werkstuk. Uit de correspondentie met Frijlink blijkt dat aan het boek een
concrete reis ten grondslag ligt. Op 1 april 1843 kwamen Boom en
Lesturgeon in Amsterdam aan; op 13 april vertrokken ze weer. Van meet af
aan was het hun plan ook uitstapjes naar Broek in Waterland, Zaandam en
Haarlem in hun werk op te nemen.
Elisabeth Jongejan is niet erg enthousiast over het boek. In haar stan
daardwerk De humor-'cultus' der romantiek in Nederland (Zutphen 1933)
noemt ze het een vrij langademig werk, dat zich aansluit bij andermans
reisbeschrijvingen
'De titels der hoofdstukken herinneren aan die van de Pickwick-
Papers, welke in dit opzicht ook al door Gewin waren nagevolgd.3) De
hoofdpersoon is Berend-oom, die eerst in een kluchtig geschilderden
familieraad zijn bezwaren tegen de "God-verzoekende" reisplannen
van zijn beide neven uiteenzet, maar die zich ten slotte door den
Sterniaanschen korporaal Van Bobbel laat beïnvloeden om de jonge
lieden te begeleiden. Veel didactiek wordt met wat grappige avonturen
en beschrijvingen gekruid tot een niet al te smakelijk geheel. Oor
spronkelijk zijn de schrijvers zeker niet: op p. 173 vlg. onthalen zij o.a.
den lezer op een langgerekte imitatie van Jonathan's humoristische
beschouwingen over de Haarlemsche Courant. Wolff en Deken, Kist
en Dickens, Hildebrand, Vlerk, Klikspaan, Van Zeggelen, zij hebben
allen hun tribuut aan dit quasi humoristische reisverhaal geleverd.'
Het is misschien gewaagd om na dit negatieve oordeel van een deskundige
toch aandacht te vragen voor enkele fragmenten uit de avonturen van de
Drentse gemeente-assessor en zijn neven. Maar de lezer moet bedenken
dat wij niet gehinderd worden door de indigestie die mevrouw Jongejan
opdeed toen ze zich door die gigantische berg humoristische geschriften
heen moest eten. Wij kennen de voorbeelden en de collega's van Boom en
Lesturgeon niet of nauwelijks en de waar die ze aanbieden maakt op ons
daarom een frissere indruk.
In hun verslag over de Amsterdamse reis komt ook een uitstapje naar de
mooie Spaarnestad voor. Daaruit mogen hier enkele passages volgen.
NOP MAAS