heid derwaarts, opdat het stroomend water der duinbeken en van
't Spaarne ze loutere en afspoele.
Luister eens even, eer wij van dit kapittel afstappen, wat Elisabeth
Koolaart, eene niet onbekende dichteres, die in 1664 te Haarlem werd
geboren, van deze bleekerijen heeft gezongen:
Beneden ziet het scherpst gezicht,
Zich blind op sneeuwit linnen laken,
Het geen natuur en konst hier maaken
Zo zuiver, dat geen oord op 't rond
Der Wareld, Haerlems weergae vond.
Hoe krielen op de bleekerijen
Des zomers als een zwerm van bijën
De rappe knegten en een stoet
Van meisjes, gaauw ter hand en voet,
Daar Hans het zweet van 't lijf voelt druipen,
Door d'arbeid aan de heete kuipen;
Daar Zwaantjes stem, die vrolijk zingt
Op 't stuiken u>, uit het waschhuis dringt;
Het heel en halfgebleekte linnen
Word hier gespreid. - Daar torscht men 't binnen,
De roode gieter drijft het vogt
Uit reine slooten na de logt,
Van waar het als een zagte regen,
Met zilvren droppen neergezegen,
Op 't groene veld aan doek of twijn,
't Vereischte nat bij zonneschijn
En drooge dagen meê moet deelen.
Wij bezigtigden verder nog de physische kabinetten, behoorende aan
Teyler's genootschap. Men weet, dat een Doopsgezind zijdefabrikant,
Pieter Teyler van der Hulst, bij zijn overlijden, in 1778, zijn geheele
vermogen, vele millioenen bedragende, tot nuttige en menschlievende
inrigtingen vermaakte. Groote verbazing verwekte bij zijn' dood deze
bepaling, want de man had gedurende zijn leven zich enkel op 't
bijeenzamelen van groote schatten toegelegd, terwijl de voorbarige
menigte, al te dikwijls enkel naar het uiterlijke vonnissende, hem
deswege als een baatzuchtig en onbarmhartig gierigaard veroordeelde.
Zoo als wij gezegd hebben, werd de edele man eerst bij zijn sterven
volkomen geregtvaardigd. In de eerste plaats toch moest er uit zijne
nalatenschap een zoogenoemd Hofje voor vijfentwintig arme oude
NOP MAAS