lem worden. Deze omvang betekende in feite een vervijfentwintigvoudiging van de eerste kas van 1879. Een interessante vraag is in hoeverre deze aan houdende verhoging meer was dan alleen een aanpassing aan de sinds 1879 opgetreden prijsstijging. Ter beantwoording van deze vraag is het van be lang vast te stellen dat het prijspeil sindsdien ongeveer vervijfvoudigde, zo dat de verhogingen in belangrijke mate een toenemende activiteit van het correspondentschap betekenden. De conclusie ligt dan ook voor de hand dat de economische en financiële bedrijvigheid in de Haarlemse regio, voor zover weerspiegeld in de verwisselingskas en mitsdien in de omzet van het correspondentschap Haarlem, over deze periode aanzienlijk is toegeno men. Dezelfde conclusie kan overigens worden getrokken uit de ontwikke ling van de omvang der beleningen en disconteringen, al moet voor deze werkzaamheden niet worden genegeerd dat door de komst van andere vor men van kredietverlening na de Eerste Wereldoorlog de belening en dis contering aan belang hadden ingeboet. Opvallend is ook dat tot het einde van de Eerste Wereldoorlog de ver wisselingskas telkens slechts mondjesmaat maar wel met een vrij grote re gelmaat werd verruimd. Na 1918 echter daalde de frequentie maar hield elke verruiming van de kas ongeveer een verdubbeling in. Het feit dat dien tengevolge van de correspondent telkens meer zekerheid werd verlangd, vormde kennelijk voor hem geen onoverkomelijk bezwaar. Overigens was er tussen 1900 en 1950 voor de verhouding tussen verwisselingsomzet en -kas een opmerkelijke constantheid van ongeveer 200. Pas na 1950 daalt dit getal tot een waarde die ook voor 1900 is berekend. Een mogelijke verkla ring hiervoor zou kunnen zijn dat zowel aan het eind van de vorige eeuw als in de jaren zestig van deze eeuw zich belangrijke veranderingen in het betaalverkeer hebben voorgedaan: eerst de opkomst van het gebruik van bankbiljetten, in de jaren i960 gevolgd door de snelle giralisering en de uit bouw van het filialennet in het particuliere bankwezen. 41> Sluiting van het correspondentschap Sinds 1948 was het directiebeleid voor het kantorennet van de Nederland- sche Bank gericht op de vermindering van het aantal correspondent schappen. Overigens was hiermee al eerder een begin gemaakt door het aantal correspondentschappen terug te brengen van 82 in 1932 tot 74 in 1940.42> Tot 1959 was het sluitingsbeleid tamelijk passief, dat wil zeggen ge heel bepaald door toevallige gebeurtenissen, zoals het terugtreden of over lijden van de correspondent of overname van zijn bedrijf door een bank. Per 1 juni 1947 werd met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de correspondent in Appingedam het laatste correspondentschap M.M.G. FASE EN J. MOOIJ

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1997 | | pagina 69