GEMlUfSlMM VlIlklIYIViS COIRtVr (rk), W.A.J. van de Kamp (neutrale kiesvereniging Burgerplicht) en H. Enschedé (conservatief-liberaal). Het bleek een laatste gemeenschappelijk optreden van de oude garde uit de Haarlemse politiek. Een laatste poging tot restauratie. In de jaren die volgden zouden liberalen en confessionelen steeds meer tegenover elkaar komen te staan. Het liberale kamp zou door de actie in 1901 definitief uit elkaar vallen. Na een conflict over de kandidaatstelling via de gemeenschappelijke lijst van de liberale wethouder J. de Breuk haakte de kiesvereniging Haarlem in grote verwarring af. Met de 'Gecombineerde Kiesvereenigingen' had con servatief Haarlem zich in de eigen voet geschoten. uitgegeven ter gelegenReió van óe Ge meenteraadsverkiezingen op g %3uli 1901, Gemeentebelang was de verkiezingskrant van de Gecom bineerde Kiesverenigingen in 1901. Oplage: 10.000 Doorbraak van de sdap De plaatselijke afdeling van de sdap ontwikkelde zich inmiddels, mede door het initiatief met de Volkskiesvereeniging, voorspoedig. Dit werd nog eens in de hand gewerkt omdat een belangrijk deel van de Socialistenbond in 1900 naar de partij overstapte. Aan linkerzijde verdween daardoor een belangrijke concurrent. Vier leden van de sdap hadden in 1901 zitting in de gemeenteraad: L. Modoo, J.J. Groot, J. Hofland en F.W.N. Hugenholtz. Ze waren alle vier, onder het vaandel van de Volkskiesvereeniging, gekozen in kiesdistrict drie, het arbeidersdistrict. In de andere twee districten faalden de socialis tische kandidaten keer op keer. In mei 1900 was zoals hiervoor al beschreven de leider van de sdap, P.J.Troelstra, in Haarlem komen wonen. Het kamerlid Troelstra koos voor Haarlem vanwege de gunstige treinverbinding met zowel Den Haag als Amsterdam. In zijn Gedenkschriften schreef hij: 'Om niet te ver van Am sterdam verwijderd te wonen, verhuisde ik bij de oprichting van Het Volk Haerlem Jaarboek 1998 No- 1 Woensdag 3 Juli 1901 Oplaag 10 000 exemplaren

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1998 | | pagina 164