Toch is Leiden een groote universiteitsstad. Men heeft er colleges in philosophic, fraaie letteren en allerlei wetenschappen; men toont er aan den vreemdeling kabinetten van mineralogie, botanie, conchyliogie 12), palaeontologie, weet ik al wat! Maar de studenten zijn daar niet zulke levenmakers als in Parijs, waarvan Gavarni 13> met zijn stift de geschiedenis gecreëerd heeft. Die jongelui schijnen daar in vollen ernst te studeeren, dat eigenlijk iets geheel anders is dan de opvatting, die men zich gemeenlijk van een 'student' vormt. Ik heb er een in den trein ontmoet. Hij is zoo beleefd geweest, mij naar een hotel te brengen en, zoo als dat meer op reis gebeurt, dadelijk was een innige vriendschap tusschen ons aangeknoopt, die niet minder dan een vol half uur geduurd heeft. Die tijd was voldoende, om hem zijn belijdenis te laten afleggen. Hij heeft mij verteld, hoe hij zijn dag doorbracht: 's morgens college - om twaalf uur naar de bibliotheek - daarna weer naar het college, vervolgens naar de bibliotheek en ten slotte naar het college, 's Avonds wijdde hij zich aan het stille genoegen van het schaakspel. 14) En den volgenden dag begon dat lieve leventje weer van voren af aan. Hij had wel iets van een leerling aan een seminarie - een variëteit, die mager en blond is, met een gouden bril, die op een dikken neus balanceerde. 'En des Zondags?' vroeg ik. 'Zondags? Dan lees ik in Molière.' Dit was de tweede maal, dat men mij in Holland dit antwoord gaf, en het streelde te veel mijn eigenliefde, om mij er over te beklagen.15> Zonder nu juist een kroeglooper te zijn, heeft men wel eens de dubbele behoefte, om te gaan zitten en een glas bier te drinken. Ik wil u dan ook wel gaarne bekennen, dat ik mijn laarzen versleten heb, om een koffiehuis in die goede stad Leiden te vinden. Ik moest tot bij het station loopen, voordat ik een kleine herberg ontdekte, waar ik mij een uurtje rust en een glas verfoeielijk bier heb weten te verschaffen. 1 Daar, in een laag en hagelwit geschilderd vertrek, haalde ik nu toch eens mijn notitieboekje voor den dag; duidelijk zag ik nu toch iemand, die een pijp rookte. Ja, in datzelfde Holland, waar men niet anders dan sigaren smookt, zag ik nu voor de eerste maal een origineel, die een pijp rookte. Het mooiste van de zaak was, dat mijn herbergier nogal pretentieus bleek te zijn; hij scheen het zeker als zijne roeping in deze wereld te be schouwen, niet om liquide te verkoopen, maar om de zeden van het NOP MAAS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1998 | | pagina 81