den er talloze genootschappen van burgers met belangstelling voor kun
sten, literatuur en wetenschappen. Heel bekend zijn de zogenaamde lees
gezelschappen, zoals in Haarlem het Leesgezelschap 't Gaat vast (1777-
1828). In de negentiende eeuw zou het aantal leesgezelschappen nog aan
zienlijk toenemen. Ook genootschappen gericht op uiterlijke welspre
kendheid waren uitzonderlijk populair. Dit waren gezelschappen die
gedichten maakten en voordroegen, zoals in Haarlem het 'kolderieke en
dichtlievende' genootschap Democriet. In de negentiende eeuw richtten
deze 'rederijkerskamers' zich gaandeweg op het voordragen van bekende
literaire werken en daarmee werden ze tot voorlopers van toneelgezel
schappen^ Haarlemmers met belangstelling voor deze manier van vrije
tijdsbesteding hadden tussen 1850 en 1880 keuze uit maar liefst dertien
van dergelijke genootschappen!^
Ook de schone kunsten kregen hun eigen gezelschappen. In Haarlem
werd bijvoorbeeld in 1821 Kunst Zij Ons Doel opgericht, een organisatie
die volgens de beste negentiende-eeuwse tradities naast 'werkende' leden,
de eigenlijke kunstenaars dus, ook 'kunstlievende' leden kende, waarmee
de kunstminnaars werden aangeduid.6'
Daarnaast waren er allerlei herensociëteiten, primair gericht op ver
maak, zoals in Den Haag de bekende Nieuwe of Littéraire Sociëteit De
Witte, of het minstens even bekende Haarlemse Trou moet Blijcken.
Strikt genomen was de laatste een in de zestiende eeuw opgerichte rede
rijkerskamer en geen sociëteit, maar het gezellig verkeer was gedurende
de hele negentiende eeuw toch belangrijker dan de dichterlijke activitei
ten. De beschaving van de lagere klassen, die ook tot een deugdzaam
leven moest worden gebracht stond hoog in het vaandel van de in 1784
opgerichte Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. In de negentiende
eeuw zou ook dit type verenigingsactiviteit zich verder ontplooien.
Deze enorme hoeveelheid verschillende verenigingen hadden alle
gemeenschappelijke trekken. Zelfs internationaal gezien is er een verba
zingwekkende overeenkomst tussen het reilen en zeilen van deze organi
saties. Een goede definitie kan helpen om af te bakenen over welke soort
verenigingen we het nu precies hebben: een sociale organisatie, onafhan
kelijk van de (lokale) overheid, opgericht voor een afgebakend en vast
gesteld doel, waarvoor het nodig is zich aan te melden, die op elk
moment weer kan worden verlaten, die bestuurd wordt via een serie vast
gestelde en gepubliceerde regels en die haar leden niet betaalt voor de tijd
en bekwaamheden die zij inbrengen.7' Alzo gedefinieerd vallen gilden niet
onder deze vrijwillige verenigingen, omdat leden van een bepaalde
beroepsgroep niet de keuze hebben om zich wel of niet aan te sluiten, een
kerkgenootschap valt ook niet binnen deze termen, wel weer een vrijwil-
BOUDIEN DE VRIES