met die openheid. Veel verenigingen hadden een ballotageprocedure:
aspirant-leden werden alleen toegelaten na een stemming onder de zit
tende leden. Zwarte schapen uit de eigen kring konden zo met succes
buiten de deur worden gehouden. Belangrijker was dat de contributie bij
deze burgerlijke verenigingen zo hoog was, dat lagere klassen effectief
geweerd werden.
Uit de wetten blijkt dat de bestuursstructuur van alle verenigingen
ongeveer op hetzelfde neerkwam: er was een dagelijks bestuur, dat ge
sanctioneerd werd door de ledenvergadering, die de hoogste autoriteit
bezat. Een gepubliceerd jaarverslag, waarin een begroting en veranwoor-
ding van de uitgaven was opgenomen, maakte controle door de leden
vergadering mogelijk. Weliswaar maakten hoge contributies toeganke
lijkheid voor 'iedereen' tot een utopie, de vereniging functioneerde
'intern' als een soort miniatuurdemocratie, waarin elk lid even belangrijk
was, althans wederom in theorie. In de praktijk werden sommige bestuur
ders spilfiguren in het plaatselijke verenigingsleven, die een groot aantal
functies naar zich toetrokken.
Het negentiende-eeuwse verenigingsleven als organisatie van burgers
is een belangrijk onderwerp in het hedendaagse cultuurhistorische onder
zoek. Verenigingen worden gezien als belangrijke stedelijke organisaties,
in de eerste plaats omdat sommige ervan trachtten de gevolgen van het
tekortschieten van de publieke sector op te vangen. Met name verenigin
gen met filantropische doelstellingen of gericht op morele verheffing
boden de burgers de mogelijkheid om de problemen die samenhingen
met snelle stedelijke groei te lijf te gaan. De liberale overheid zag op dit
gebied slechts een marginale taak voor zichzelf weggelegd. Zo kon de
burgerij zich bijvoorbeeld in verenigingsverband bezig houden met de
bestrijding van armoede, ziekte, alcoholmisbruik en prostitutie, of zich
aaneensluiten om minder bedeelden aan goed onderwijs te helpen. Voor
alles was er wel een vereniging. Los van het feit dat deze goedbedoelen
de burgers vaak niet in staat waren adequate oplossingen te bieden voor
deze omvangrijke problematiek, werden deze verenigingen gaandeweg de
gesprekspartners van de overheid waar het ging om het aanbrengen van
verbeteringen. Ook op cultureel vlak namen verenigingen initiatief waar
de (lokale), liberale overheid niet rechtstreeks een taak voor zichzelf zag
weggelegd. In de negentiende eeuw zijn op initiatief van particuliere
verenigingen talloze scholen gesticht, concertzalen en bibliotheken ge
bouwd, standbeelden onthuld en musea opgericht.
In de tweede plaats zorgde het stedelijke netwerk van verenigingen
ervoor dat iemand die als buitenstaander in een lokale gemeenschap
kwam, spoedig zijn weg kon vinden in de economische structuur en de
BOUDIEN DE VRIES