nerende verschijnsel. Hebben verschillende typen steden verschillende
patronen in verenigingsleven? Is er een overeenkomst tussen de econo
mische en politieke functie van een stad en de soort van verenigingen die
ontstaan? Hoe ontwikkelden verenigingen zich? Waarom zijn sommige,
of sommige typen, succesvol en andere niet? Er is nog veel werk te doen.
We weten echter wel zoveel van het negentiende-eeuwse verenigingsle
ven in het algemeen, dat we de Vereniging Haerlem kunnen plaatsen
tegen die achtergrond. Waren de 'traditionele', dus negentiende-eeuwse
kenmerken van verenigingen nog herkenbaar in deze, aan het begin van
de twintigste eeuw opgerichte vereniging? Voor het overgrote deel wel.
Uit de karakteristiek die Ab van der Steur heeft gegeven van de oprich
ters blijkt dat het gaat om vooraanstaande Haarlemse mannen.10' Ze kwa
men uit verschillende beroepsgroepen en leeftijdscategorieën en hadden
een diverse religieuze achtergrond. Het samenbindende element was hun
verontrusting om wat de overheid achterwege liet, namelijk de zorg om
het behoud van het historische stadsschoon. Geheel in de lijn van hun
negentiende-eeuwse voorgangers richtten zij een vereniging op, die als
gesprekspartner voor de lokale overheid kon dienen. Hoewel een paar
ambtenaren tot de initiatiefnemers behoorden, stond Haerlem geheel los
van het stadsbestuur, het was een particulier initiatief.
Fundamenteel verschillend van de negentiende-eeuwse herenvereni-
Gebouw van de Sociëteit "Vereeniging", nu het Concertgebouw.
BOUDIEN DE VRIES