ontbrak niet alleen het juridische kader om op grote schaal te onteigenen,
ook was er niet of nauwelijks bereidheid om zoveel geld over te hevelen
naar de hoofdstad om ambitieuze bouwplannen te financieren. Boven
dien was er omstreeks 1900 voldoende oog gekomen voor de schilder
achtige schoonheid van de Nederlandse steden, zodat een breed draag
vlak voor forse ingrepen in het historische stadsplan ontbrak.
Het was inmiddels wel duidelijk geworden dat grootscheepse afbraak
de problemen niet echt oploste: Haarlem werd steeds voller, de ver-
keerscongestie steeds groter, de openbare hygiëne liet nog steeds te wen-
—124— sen over. Het was ook bijna onmogelijk om in een stad waarvan het
inwonersaantal in één generatie bijna verdubbelde (van 36.976 inwoners
in 1879 tot 69.410 in 1909 2s> deze problemen te voorkomen. Gaandeweg
zagen zowel overheid als burgers in dat het grootschalig slopen geen
oplossing bood. Daarbij waren de burgers over het algemeen wat sneller
met dit inzicht dan de overheid. Vaak stimuleerde een nostalgisch ver
langen naar de (vermeende) eenvoud van de zeventiende-eeuwse cultuur,
naar een tijd waarin het leven simpeler leek te zijn dan de hectiek van de
moderne stad omstreeks 1900, de burgerlijke activiteiten op het gebied
van het behoud van het stadsschoon. Overal in Nederlandse steden wer
den door de progressief-liberale burgerij initiatieven ontplooid om 'alle
burgersongeacht hun politieke richting of levensbeschouwing, te ver-
Het slechten van de bolwerken. Kinderhuisvest, 1873. (foto Kennemer Atlas)
Haerlem Jaarboek 2000