en hoorde dus tot de notabelen, evenals zijn kinderen. Voor jongens kon dit voordelen hebben. Of en hoe meisjes met talent hun vleugels konden uitslaan is uit het dagboek van Henriëtte enigszins te destilleren. Haarlem in de eerste helft van de 19de eeuw In deze jaren was Haarlem een verarmde, kleine stille stad.6' De econo mie stagneerde, zoals trouwens in de meeste Hollandse steden. Het inwo neraantal was nauwelijks meer dan de helft van dat in de Gouden Eeuw -I52- (1858: 28.000). Rond 1840 waren malaise en armoede het grootst geweest. Een groot deel van de bevolking was zwak en slecht ontwikkeld. Pogingen om werkgelegenheid te creëren door het opzetten van een nieu we textielindustrie met steun van de overheid hadden bijna geheel gefaald door gebrek aan geschoold personeel. Het meeste lawaai werd in het midden van de eeuw misschien nog gemaakt door de hamers van de slo pers van wallen en poorten en van de arbeiders die de grachten aan het dempen waren. Ook de maatschappelijke verhoudingen waren verstard. De Berkhouten behoorden tot de 3 tot 5 procent van de gegoede burge rij, die woonden in de Grote Houtstraat, Zijlstraat, Jansstraat of aan de Nieuwe Gracht en 's zomers op buitenplaatsen in Heemstede of Bloemendaal. De middengroepen - 12 a 13 procent - bestonden uit win keliers en kleine handwerkslieden die woonden in de zijstraten. Soms hadden zij een tuin met optrekje aan de Zuidkant van de stad. De overi ge 80 procent van de bevolking waren arbeiders. Het grootste deel van hen kon het hoofd net boven water houden met een min of meer vaste baan en een weekloon van de kostwinner van ongeveer j 6,-. Maar één vijfde van de totale bevolking moest van de hand in de tand leven en was afhankelijk van los werk of de bedeling. De arbeiders woonden in de zeventiende-eeuwse arbeiderswijken de Vijfhoek, of het Burgwalgebied. Door gebrek aan ruimte, hygiëne en goed water waren de omstandighe den er vaak erbarmelijk. Na 1850 verbeterde de situatie enigszins. Een bank die voor een financiële infrastructuur kon zorgen voorzag in een behoefte. Jhr. G.F. van Tets was lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Hij bracht Hendrik en de Amsterdammer Karei Eduard de Clercq bij elkaar.6' De Clercq's vader was de improvisator Willem, die bij zijn dood in 1844 directeur van de Nederlandsche Handel Maatschappij was.7) Hij was dus ingevoerd in het Amsterdamse zakenle ven. Commissarissen werden behalve jhr. Van Tets, de Amsterdamse zakenlieden A.J. de Haan en G.M. Boissevain en de Haarlemse uitgever A.C. Kruseman.8' Net als Boissevain had de laatste banden met de fami lie De Clercq. Hendrik en Karei Eduard namen risico; zij waren met hun Haerlem Jaarboek 2000

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2000 | | pagina 154