medemens te helpen leningen. Vanaf 1894 nam Henriëtte actief deel aan
de organisatie van de Wijkverpleging van de Nederlandse
Protestantenbond en sinds 1900 was ze lid van de Commissie voor
Maatschappelijke Belangen daarvan. In 1897 werd ze ook lid van de
Commissie van de Vereeniging tot steun van 'verwaarloosden en gevalle
nen'.
Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid
Haar glorietijd beleefde Henriëtte ongetwijfeld als voorzitster van het
Haarlemse Comité voor de organisatie van de Nationale Tentoonstelling
van Vrouwenarbeid in Den Haag, in september 1898. Bijna twee jaar was
er ter voorbereiding veel en boeiend werk, waarin ze geheel opging.20'
Grote tentoonstellingen, zoals de eerste Wereldtentoonstelling in 1851 in
Londen en de vele die daarop volgden, wilden tonen wat er in de wereld
gemaakt werd en te koop was. Ze waren zeer populair.
Het initiatief tot deze Vrouwententoonstelling werd genomen door de
Groningse Vrouwenbond, die de positie en potentie van de vrouw wilde
laten zien. Het was een lumineus idee om zo de vrouwenbeweging onder
de schijnwerpers te zetten. De hele manifestatie was van A tot Z in han
den van vrouwen vrouwen van stand wel te verstaan. Enerzijds waren
zij het die wilden tonen wat zij konden om zo onder de druk van maat
schappelijke conventies uit te komen en meer te zijn dan oppervlakkige
en nuffige 'dames'. Anderzijds wilden zij ook het werk door 'arbeidsters'
in fabrieken, in ateliers en als dienstboden laten zien en vooral de geva
ren waaraan de arbeidsters blootstonden. Vrouwen uit hogere stand
moesten in staat gesteld worden een opleiding te volgen tot arbeidsin-
spectrice om de arbeidsters op het werk te beschermen. Zij waren femi
nisten, die opkwamen voor haar sekse als geheel, maar de tentoonstelling
had niet het doel de kloof op politiek gebied tussen arbeidsters en vrou
wen van stand te dichten. Daarom ook waren manlijke socialistenleiders
als Tak en Troelstra geheel niet gediend van de opzet ervan. Resultaat
was ook niet het opheffen van 'het sociale vraagstuk', maar wel 'één grote
uitnodiging voor later tot optreden en ingrijpen door vrouwen uit de
gegoede middenklasse'.21'
De voorbereidingen waren vanaf 1897 in handen van de landelijk voor
zitster Cécile Goekoop-de Jong van Beek en Donk, die in deze jaren de
bestseller Hilda van Suylenburg had geschreven. Samen met de onder
wijzeres Marie Jungius, een wonder van organisatiekunde, werd de ten
toonstelling opgezet door een centraal comité, dat werk delegeerde aan
rubriekscommissies zoals Handel, Industrie, Onderwijs, Bloemenvak,
JET VAN VOORST VADER-DUYCKINCK SANDER