nerzijds werd niet genomen. Hoe meer toch ik er over denk, hoe
meer ik er tegen op zie, niet tegen den arbeid als zoodanig - labor
improbus enz. 33a> maar wel tegen het onderwerp; maar aan de
andere kant toch weer lacht het onderwerp mij buitengewoon toe: de
stof valt geheel in mijn richting en bovendien is het weliswaar een
stuk historie, maar toch ook tegenwoordigen tijd, ergo praktische
historie. Hoe het zij, ik sprak met Dr. K. af dat ik eerst eens pools
hoogte zoude nemen van het materiaal. Dr. K. schrijft daarom heden
aan Boele 33b> om de kisten. Zijn die in het Frederikspark gearriveerd,
dan ga ik de inhoud eens bekijken'.
Enschedé schrijft verder dat het onderwerp een 'onafgebroken studie' zal
vergen, zonder onderbrekingen. 'Ik zoude mij daarom tijdelijk moeten
losmaken van mijn verplichtingen tegenover Dr. du Rieu, en het zal dan
aan U zijn om, wat dat aanbelangt, dit zaakje op te knappen met den
Sécrétaire de la Commission Historique.'341
Op 16 januari schrijft hij dat hij nog geen bericht had van Dr.
Nieuwenhuijzen Kruseman: 'Het eenige wat meldenswaard is, is dat de
simpele mededeeling dat ik onderdehand hiertoe verzocht was, zure
gezichten gaf - nomina sunt odiosa 34a> - en ik van zekere kant op geen
medewerking kon rekenen: het tegendeel van dien'.35' Op 18 en 22 januari
schrijft hij dat de kisten nog niet gearriveerd zijn, omdat Boele ziek was.
Ook is daarin sprake van het Levensbericht over A.C. Kruseman voor de
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde dat geschreven zou worden
door F. Smit Kleine.36' Voorts schrijft hij op 22 januari:
'Ik zie wel aankomen dat, hoewel het onderwerp zeer verre boven
mijn macht is, ik in den kaars zal vliegen, althans zal trachten de
geschiedenis in elkaar te zetten. Moge mijn krachten mij dan niet in
de steek laten en moge ik genoeg zelfvertrouwen verkrijgen om niet
halverwege het bijltje er bij te moeten neerleggen. Ik zal echter, als ik
het doe, gedwongen zijn tijdelijke en algehele werkstaking aan te
vragen bij Dr. du Rieu.'
Op 1 februari 1895 is de kogel door de kerk: 'Ik reken het mij tot een
plicht U mededeling te doen dat ik met het werk een aanvang gemaakt
heb'. Hij schrijft ook besloten te hebben om eerst een aantal oude men
sen, zoals Nicolaas Beets en ds. Loosjes om informatie te gaan vragen,
evenals mr. G. de Vries over de 'voormalige knechts' van Kruseman. Pas
daarna zal hij het archiefonderzoek starten. Ook blijkt uit deze brief dat
hij een honorarium ontving voor het schrijven van het boek.
Haerlem Jaarboek 2000