Steun had Jan Willem in die jaren van zijn zwager Berend Modderman
en van het kinderloze echtpaar Dentz van Schaick-Marlof. Mr. Th.G.
Dentz van Schaick (1861-1925) was een rijke advocaat in ruste die in een
groot huis, Frederiksplein 48-50, woonde.88» De eerste contacten in mei
1919 betroffen de inventarisatie van hun collecties waarvoor Jan Willem
zijn diensten aanbood - tegen betaling. In oktober is er zelfs sprake van
dat Jan Willem curator zou worden in een stichting voor het kunstbezit
van het echtpaar. Hoe het ook zij, in de jaren na 1919 werkte Jan Willem
geregeld op het Frederiksplein voor de Van Schaick's.
Uit de brieven aan zijn schoonmoeder uit de jaren 1920 en i92i89»,
'clandestien' geschreven, soms buiten op straat of in Het Leesmuseum,
vertelt hij van het reilen en zeilen van het gezin. Ze openen met 'Beste
Moeder' en worden besloten met 'Uw toegenegen J.W. Enschedé' en
geven om de paar dagen noodkreten van een bezorgd en volstrekt
onmachtig echtgenoot en vader. Op 16 mei 1920 luidt het bijvoorbeeld
'Noodig, allernoodigst is het dat boven ons allen het gezin aan de
Herengracht - vdS] gesteld wordt een krachtige persoonlijkheid die doet
en beslist in alle opzichten, die ons onder curatele neemt' en op 24 juli
1920 lezen wij welk beeld hij van zichzelf had:
'Mijn zelfkennis brengt mij tot geen andere slotsom dan twintig jaar
geleden: onpraktisch en onbeholpen in het dagelijksche maatschap
pelijke leven, weinig menschenkennis. Nel Annet - vdS] ont
breekt elke verbeelding, elke ethica. Die wetenschap verklaart heel
veel: in huis is het niet gezellig, ze zoekt ontspanning in een ordinair
romannetje, afleiding in een melodramatische bioscoop, elke uiting
van jeugdige levenslust bij de kinderen is onnoodig, bij haar vrien
dinnen had ze geen conversatie die laten haar dus loopen, mijn stu
dies zijn overbodig en ik zelf, die mij in 1901 geheel aan haar heb
overgegeven, ben dientengevolge er onder geraakt. Alleen buiten
's huis en buiten haar presentie kan ik me geven zoo als ik werkelijk
ben'.
In juli 1920 gaat het over de verhuisplannen: 'Waar we ook terechtkomen,
dit is zeker dat mijn collecties niet zullen kunnen worden opgesteld.
Werken en studeeren, het eenige doel van mijn leven, zal onmogelijk zijn,
daarom nog zoo hard mogelijk gewerkt zoo lang ik nog kan'. Op 10
augustus 1920 luidt het:
'De verhoudingen hier ten huize zijn als vanouds. Ik blijf de onder
liggende partij die in alles verkeerd doet, zich als een gek aanstelt
A.G. VAN DER STEUR