er met Jan Willem over praat, vertelt hij er nog tientallen van dingen
bij, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.
Maar schreef Enschedé wel 'met gemak'? Neen, daar speelde hem
zijn aard en aanleg juist parten. Zijn angstvallige zorg om alles tot in
de uiterste perfectie te doen, om alles au fond te behandelen, maakte
hem het schrijven moeilijk. En als hij iets schreef waaromtrent hij
niet alles wist, en waarover hij juist de pennen van anderen wilde
doen loskomen, dan had zijn stuk altijd dit eigenaardige, dat hij over
al sterk datgene op den voorgrond schoof wat hij nog niet met zeker-
-84- heid had achterhaald, terwijl hij datgene wat hij er wèl van wist - en
meestal was dat véél - zelf op den achtergrond hield. Zodoende
maakten zijne artikelen soms een veel zwakkeren indruk dan ze had
den kunnen en mogen maken. Dat hinderde hem dan weer zelf, ach
teraf; en dan klaagde hij soms, dat hij zoo weinig voldoening had van
zijn werk.
Het is ook diezelfde angstvalligheid, die Enschedé mede ervan
afgehouden heeft, een groot werk te schrijven. Alleen zijn twee dee-
len over den boekhandelaar A.C. Kruseman, in 1898 en 1902 versche
nen, zijn een publicatie van grooteren omvang. Maar toen was hij in
de eerste mannelijke kracht van zijn leven - ongeveer 35 jaar - en
toen wist hij ook nog niet... tè veel. Juist dit laatste, zijn ongemeene
eruditie, was de tweede oorzaak, waarom hij over 't algemeen slechts
bij kleinere publicaties bleef. Rusteloos verzamelend, en naar alle
kanten speurend, ontmoette hij dagelijks dingen, waar niemand iets
over wist, laat staan geschreven had. En dan snuffelde en wroette hij
voort, totdat hij wist wat hij weten wilde.
Moeten we het betreuren, dat Enschedé over het algemeen slechts
geleverd heeft wat men noemt 'kleingoed'? Zeker, hij had ons over
een of meer onderwerpen zoo veel kunnen geven, dat het nageslacht
tot over honderden jaren zijn resultaten onveranderd had kunnen
overnemen. Maar nu heeft hij veel méér onderwerpen aangeboord,
heeft hij op veel méér terreinen de eerste spade in den grond gesto
ken. En in plaats van het nageslacht te laten indommelen in de over
tuiging, dat het over enkele onderwerpen nu alles en met zekerheid
wist, heeft hij voor een veel grooter aantal dingen belangstelling
gewekt, en een aansporing gegeven tot verder onderzoek.
Het getuigt voor den eenvoud en de bescheidenheid van
Enschedé, dat hij soms wat mismoedig gestemd was over de resulta
ten van zijn eigen arbeid. Hij wist zelf niet, dat hij een van die zeld
zame wetenschappelijke vorschers was, die de kleine bouwstoffen
aandragen, waardoor naderhand de groote standaardwerken, en de
Haerlem Jaarboek 2000