Om die reden ontving in 1755 het stadsbestuur een rekest van de notaris
sen dat zij hun aantal wensten te zien uitsterven op een met de Staten
overeengekomen maximum van zes personen.
Als compromis werd de numerus fixus door de heren bestuurders
voortaan op een aantal van acht personen vastgesteld. Toen in de twee
de helft van de achttiende eeuw een toenemend verval van industrie en
handel, alsmede een vermindering van het inwonertal van de stad viel te
constateren bleek dat aantal al snel te groot. Door de geringere welvaart
en koopkracht nam de bestaanszekerheid voor notarissen af en de afhan
kelijkheid van neveninkomsten toe. Daarom verzochten de Haarlemse -125-
notarissen in 1786 het stadsbestuur wederom om hun aantal bij voorko
mende vacatures tot zes te verminderen. De vroedschap vroeg Mr.
Hendrik Samuel van Wickevoort Crommelin, commissaris over de nota
rissen, om advies. Alhoewel deze zich achter de Haarlemse notarissen
schaarde, deed blijkens een ingekomen rekest een aantal klerken van
procureurs- en notariskantoren in de stad dat vanwege behoud van de
werkgelegenheid duidelijk niet.14»
Op de keper beschouwd is van een echte wildgroei aan notarissen
nooit sprake geweest en bleef het aantal notarissen dankzij de van stads
wege vastgestelde numerus clausus steeds binnen aanvaardbare grenzen.
Het stadsbestuur kon dus het toelatingsbeleid volledig domineren.
Werkzaamheden van de notaris
Zoals reeds eerder gezegd is het notariaat in Nederland in zijn oorsprong
een bevoegdheid verleend door de kerkelijke overheid aan geestelijken.
De toelating om de notariële functie uit te oefenen betekende dat open
baar benoemde notarissen de bevoegdheid ongebruikt mochten laten en
tevens dat de notaris ook andere werkzaamheden mocht uitoefenen.
Uit de plakkaten van Karei v, aangevuld door gewestelijke en plaatse
lijke regelingen en gewoonte komen we maar weinig te weten waaruit de
taak van een notaris bestond. Dat blijkt meer uit het formulier van de eed,
vastgesteld door de Staten van Holland en West-Friesland, die aspirant
notarissen in handen van de commissarissen van het Hof van Holland
aflegden. Verschillende geleerden in de zeventiende eeuw als J. Boer-
bergh en Simon van Leeuwen hebben de plichten en taken van de nota
ris omschreven.
Links: Leerboek van J. Boerbergh, uitgegeven te Dordrecht in 1662. (Stichting
tot Bevordering der Notariële Wetenschap)
HENRI SPIJKERMAN