kinkhoest herinner ik mij ook zeer goed. Onze docter Willet was niet te vinden en zoo haalde onze kindermeid Mietje Reurentrop den apothekar Meetsma, hoek Heerengracht en Vijzelstraat, die zei dat hij nog nooit een meid zoo hard had zien loopen als Mietje. Met diezelfde Mietje gingen wij 's middags een grachtje omwandelen en bij die gelegenheden begon mijn hart voor 't eerst in liefde te blaken, - later was dat wel nog meer het geval - voor Marietje van Lennep, een meisje ook in 1828 geboren. Haar en onze kindermeid waren kennissen en zoo wandelden wij dikwijls met elkander. Marietje en ik hadden hevi ge dispuuten over de kwestie of men Utrechtsche of Uitersche Straat 15— moest zeggen. Wij hadden geleerd Uitersche en noemden Utrecht Uitert omdat het toen bij veel Amsterdammers de gewoonte was. Wij hadden beiden gelijk, zooals weer meer het geval is, maar geen van beiden gaf toe, ook geen vreemd verschijnsel. Zij trouwde later met den Heer Jacob van Sypenstein. Mietje Reurentrop was een flinke kindermeid, die ons goed onder appèl had en dat was niet gemakkelijk. In de kinderkamer werd 's avonds één smeerkaars gebracht die telkens moest gesnoten worden.11' Het was een stinkende verlichting en die niet luxueus was, maar men deed het er meê en Mietje kon bij zulk licht een draad door het oog van haar naald steken. Er stond een kacheltje, met een ijzeren hekje er om, en waarin alleen turf gestookt werd, zoo als trouwens in al de andere kachels. Het was dan ook overal bitter koud. Steenkolen werden in de kachels niet gebrand en zijn, voor zover ik mij herinner, nooit in huis geweest. Mietje trouwde later met een braven blokkenmaker, Aris genaamd en kreeg maar één kind, een jongen, die goed onderwijs kreeg op de lagere school en vooral van mijn broeder Maurits, zoodat hij later onderwijzer kon worden en het zelfs tot hoofd ener school bracht. Zijn moeder heb ik teruggezien in 1873, na mijn 2ijarig verblijf in Indie. Zij kwam bij ons koffie drinken in het Amstel Hotel en ik had er pleizier in met haar over den ouden tijd te praten en hoe zij, toen zij genoeg koffie gedronken had, het kopje dwars in het schoteltje legde, hetgeen beteekent "voor mij geen drop meer." Zij bleef uren lang zitten, zoodat ik er op uit ging waarna zij aan mijne vrouw vertelde van mijn kwajongens streken en dat mijn broe ders en ik bengels waren. Zij werd na haar huwelijk opgevolgd door Koos Dwingers een lelijke meid en vrij onbeduidend. Zij stierf bij ons in huis op de Keizersgracht bij de Leidschestraat. In dat huis hadden wij ook een werkmeid, die wij den bijnaam van tapir gaven omdat zij precies op dat dier geleek en dus geen schoonheid was. Daar zorgde Mama wel voor! Ik weet niet wie mij lezen geleerd heeft, maar het eerste boekje dat ik CHRISTIAAN VAN LENNEP

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2001 | | pagina 15