Een enkele aanvrager beduvelde de boel. Zo verzocht ene v.d. H. eind
1919 om een noodwoning. Hij kreeg huisbezoek en de ambtenaar trof
naast de man een zwangere vrouw en een kind aan. Op het eerste gezicht
leek men een klein voorkamertje te bewonen. Opvallend was echter, dat
er twee ledikanten op elkaar stonden, terwijl de beschotte zolder leeg
was. De gemeente besloot tot een verrassingsbezoekje. De twee ledikan
ten stonden nu op de zolder. Het verzoek werd afgewezen.
Schrijnender waren de lotgevallen van negen gezinnen, zoals die op 17
september 1919 door de communist Peper in de gemeenteraad aan de
orde werden gesteld. De gezinnen waren 'op een kwade dag' dakloos
geworden, omdat ze niet op tijd in beroep waren gegaan bij de
Huurcommissie, zoals dat sinds twee jaar mogelijk was. De gemeente
bracht ze toen onder in gebouw De Prins aan het Prinsenbolwerk. In een
grote ruimte, 'lijkend op een autogarage', waren twee van de gezinnen,
een van zeven en een van drie personen, ondergebracht. Ze werden
'gescheiden door eenige doeken, zoodat ze elkanders bewegingen en
gesprekken onophoudelijk moesten opmerken en hooren'. Er werd geen
gas aangelegd: ze werden er toch heel snel uitgezet, had een ambtenaar
als reden gegeven. Daarop stuurden de bewoners geschrokken een pro
testbrief naar de krant, die op 4 september was geplaatst. De redactie
merkte erbij op, dat het vast zo'n vaart niet zou lopen. Maar de volgende
Noodwoningen aan de Oude Weg, ca. 1920. (coll. Kennemer Atlas)
Haerlem Jaarboek 2002