verlichting uit. Omdat hij ook geen huur betaalde, wilde het college hem op straat zetten. De inspecteur van bwtz had medelijden met het gezin van de man, een ernstig zieke vrouw en zeven kinderen. Hem werd een baantje van een dag per week bij de gemeentereiniging aangeboden ter aflossing van de schulden. Maar de man had zo zijn eisen, tot verbijste ring van de inspecteur. Hij wilde minstens drie gulden per dag verdienen en gratis werkkleding. Hij werd desondanks niet op straat gezet. Wel vaker verzocht het bwtz om clementie bij huurschuld, zoals voor de heer BI., die geen steun had en daarom als straatventer een karig loon bijeen- -112- schraapte door op pad te gaan met een kistje garen en band. Twee dames 'van licht allooi' maakten het echter te bont. Mej. Ph. was met haar kinderen op straat beland en daarom toegelaten tot de school. Eind januari 1918 zette weduwe A. haar huurster mej. B. uit huis. Ook B. kreeg woonruimte in de school. Weduwe A. vroeg op de dag dat ze haar onderhuurster op straat zette ook zelf een noodwoning in de school aan. Haar verzoek werd natuurlijk afgewezen, maar enige maanden later bleek ze, met haar kind en haar zus, zonder toestemming ingetrokken te zijn bij eerder genoemde mejuffrouw Ph. Deze laatste weet haar huur schuld aan de inwonende weduwe. Het gehele gezelschap werd afgeslo ten van het gas. De weduwe ging daarop klagen bij de burgemeester: zij zat iedere avond zonder licht. Zij paste dan op de kinderen van Ph., die alle avonden aan de zwier was. Niet veel later vertrok Ph. stilletjes, de weduwe met de schulden achterlatend. De weduwe vroeg prompt offi cieel om de wooneenheid. Ze kon echter niet bewijzen dat zij geen huur schuld had en zat dus illegaal in de school. Maar het bleek niet zo mak kelijk haar eruit te zetten. Het College werd uiteindelijk op 13 augustus door de Raad gemachtigd de ontruiming te vorderen. Het was niet meer nodig. Ook de weduwe was stilletjes vertrokken. Niet alleen de gemeente had problemen met de bewoners van de school, ook de omwonenden begonnen zich te roeren. Op 28 mei 1919 stuurden de bewoners van de Gedempte Voldersgracht een klaagbrief naar de gemeente. Ze stelden vast, dat er in de school gezinnen woonden, die niet in staat tot samenwonen waren. Ruzies en vechtpartijen waren aan de orde van de dag, 'waarbij een taal gebezigd werd, niet geschikt voor de ooren van jonge menschen en vooral niet van kinderen'. Ze vreesden besmet te worden door de vervuilde, onder het ongedierte zit tende bewoners. Bovendien gooide de brutale 'bandelooze bende' der kinderen stenen naar voorbijgangers. De kosten van ingegooide winkel ruiten konden niet worden verhaald 'daar van de schoolbewoners niets te halen is'. De schrijvers drongen sterk aan op de verwijdering en afzon dering van de 'verkeerde elementen', ontsmetting van het gebouw 'en Haerlem Jaarboek 2002

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2002 | | pagina 114