gebouwen, maar het College stelde vast dat deze gezinnen prima in de
noodwoningen terechtkonden. Die noodwoningen hadden een belangrijk
nadeel. Ze stonden her en der verspreid door de stad tussen de gewone
bebouwing: op pleinen, langs het Spaarne, in brede straten. Omwonen
den begonnen zich hieraan te ergeren. Voor dit tot actie leidde, was er
nog een andere categorie probleemgevallen waaraan de gemeente iets
moest doen.
Sommige woningzoekenden hadden inventief een eigen oplossing
gevonden. Al decennia lang werden wagens en schepen voor bewoning
-114- geschikt gemaakt. In 1903 had een staatscommissie, die moest adviseren
over de bestrijding van bedelarij, landloperij en openbare dronkenschap,
gewezen op het ongeregelde karakter van deze woonvoorzieningen en op
het kaliber van de bewoners ervan. De Woningwet had hieromtrent niets
geregeld. In deze lacune werd voorzien met de Wet op de woonwagens
en woonschepen, die op 1 februari 1920 van kracht werd. Die wet stelde
eisen aan schip of wagen, maar vooral aan de bewoners. Men had om
zo'n object te mogen bewonen een driejaarlijks te verlengen vergunning
van de provincie nodig. De vergunning werd geweigerd of ingetrokken bij
bedelarij, dronkenschap of burengerucht. De gemeente had slechts als
taak om lig- en staanplaatsen aan te wijzen.
Het woonschip- en woonwagenprobleem was ook in Haarlem de jaren
voor de invoering van de wet sterk toegenomen. Overal verschenen
wagens in de stad, en dat leidde weer tot protesten van omwonenden.
Half november 1921 protesteerden de bewoners van de Kleverlaan. Ze
wilden dat de wagens die er in de buurt stonden werden weggesleept naar
'een minder bebouwd gedeelte der gemeente'. De wethouder beloofde na
onderzoek een oplossing en suggereerde een terrein bij het Zuider Buiten
Spaarne. Dat had hij niet moeten doen. Al heel snel kwamen de protes
ten van de bewoners van dat gebied binnen. Ook het hoofdbestuur van
de anwb deed een duit in het zakje. Deze organisatie, die tegenwoordig
ook de belangen van caravanbezitters behartigt, vond dat 'hierdoor een
mooi plekje van Haarlem met een typisch Hollandsch aspect zal worden
bedorven' en pleitte voor een terrein 'waar deszelfs aanwezigheid het
natuurschoon minder zal verstoren'.
De zelfkant van de stad
Zo'n plek werd blijkbaar gevonden, want op 12 april 1922 stuurden bewo
ners aan de andere kant van de stad, waar net een terreintje was vrijge
komen, op voorhand een protest tegen de mogelijke komst van woonwa
gens. De klagers waren de bewoners van de enkele huizen aan de
Haerlem Jaarboek 2002