enz. op het aangrenzend terrein van de gemeentereiniging', zodat het er met de dreigende komst van de woonwagens 'spoedig niet meer om uit te houden zou zijn'. Er waren zelfs bewoners die vrij uitkeken op het ter rein, zodat 'hun kinderen de walgelijke tooneelen der woonwagen-bewo ners bij voortduring hebben te aanschouwen'. Dit protest hielp niet: de nacht na de ontvangst van de brief versleepte de gemeente de woonwa gens bij wijze van proef naar het terrein, een proef die een kleine twintig jaar zou duren. Overlast gevende bewoners als de schoolbewoners en de woonwagenbewoners hadden in Haarlem hun voorlopige bestemming 116— gevonden. Het einde van de noodwoningen Op 2 december 1926 behandelde de Haarlemse gemeenteraad een adres van weduwe Wiegman en veertien andere bewoners van de Hooimarkt. Zij lieten weten dat ze aan het Spaarne waren gaan wonen vanwege de rust en het uitzicht. Desondanks hadden ze jarenlang de tegenover hen staande noodwoningen geaccepteerd. Maar nu waren ze het zat. Hun panden waren inmiddels niets meer waard. Ze vroegen de gemeente dan ook 'aandacht te willen schenken aan het beëindigen van een toestand, die hen schaadt in één hunner primaire levensbelangen'. Al eerder was er geklaagd over noodwoningen en hun bewoners, maar weduwe Wiegman en haar buren zorgden voor een uitvoerig debat in de raad over de vraag wat men moest doen met de bewoners van krotten en noodwoningen. De CHu'er Visser wilde kleine woningen laten bouwen, mét toezicht op de bewoners. SDAP-wethouder Reinalda was fel tegen. 'Onze arbeidersgezinnen' kon je dat toch niet aandoen. In Den Haag bestond weliswaar zoiets voor 'ontoelaatbare gezinnen', met wel drie klassen: 'de ergsten, de minder erge en de wat betere. En de portier (men zou haast zeggen de sergeant-majoor) kan daar zeggen: thuis zal je zijn, anders gaat de deur dicht!' Maar het was duidelijk dat er snel iets moest gebeuren. De noodwo ningen waren immers al opvang voor ontoelaatbaren geworden. En in veel noodwoningen was de toestand onhoudbaar geworden, zoals in de Slachthuisbuurt, waar de aan elkaar gebouwde noodwoningen iedere zomer door onbestrijdbare wandluisplagen werden geteisterd. Een motie van SDAP'er Koppen om binnen vijf jaar de circa 175 nog bestaande nood woningen te slopen werd aangenomen. Ingediende plannen voor perma nente nieuwbouw werden daarentegen nog niet in behandeling genomen. Begin 1927 gingen de noodwoningen aan de Rustenburgerstraat tegen de grond, hoewel er nog geen alternatief voor de bewoners was. Bewoners Haerlem Jaarboek 2002

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2002 | | pagina 118