systeem ook na de oprichting van de stichting hanteren. Door dit klas- senmaatschappijtje werd volgens de stichting de buurtintegratie ernstig belemmerd. Daarnaast verloren de bewoners 'hun laatste gevoel van vast heid, geborgenheid'. Door de vele verhuizingen verwerden ze tot zwer vers en nam hun asocialiteit juist toe. De stichting wilde 'geen straatver huizingen als weg omhoog, maar [de] gehele buurt omhoog en dan ver huizen naar de stad'. Ze eiste en kreeg inspraak in het toewijzingsbeleid. In 1955 startte de 'woningbeleidscommissie' haar werk. Voortaan zou den vertegenwoordigers van het woningbedrijf en de stichting met woninginspectrice Hoos de in- en uitplaatsing van gezinnen bespreken. -131- Hoos ging echter door met haar oude aanpak. Ze maakte zelfs een ingrij pend nieuw doorschuivingsplan, en bood gezinnen die de stichting nu net nodig meende te hebben voor haar werk, woonruimte buiten de wijk aan. De stichting speelde deze ambtelijke sabotage hoog op, vooral toen amb tenaren van de gemeente wezen op de formele regel dat eenieder met een huurmachtiging de vrijheid had om zonder wiens toestemming dan ook de wijk te verlaten. Daarmee dreigde de bodem onder het heropvoe dingswerk weggeslagen te worden. Het college van b en w was nodig om deze bom te ontmantelen. Voortaan moest over iedere mutatie volledige overeenstemming zijn tussen woningbedrijf en stichting. Als dat niet lukte, had wethouder Happé het laatste woord. Als resultaat van deze politieke ingreep werd een lijst opgesteld van gezinnen die zonder bezwaar verplaatst konden worden. Een Advies commissie Huisvestingsbeleid met vertegenwoordigers van het huisves tingsbureau, het woningbedrijf en de woningstichting die de huizen aan de Harmenjansweg beheerde, en vertegenwoordigers van de stichting ging voortaan beslissen over in- en uitplaatsing. Voor uitplaatsing was een rapport van een maatschappelijk werker nodig en soms overleg met een psycholoog of psychiater. Ter vermijding van 'sociaal bedenkelijke buurschappen of opeenhopingen' werden drie categorieën gezinnen gemaakt: gezinnen die zorg en gezinnen die steun behoefden en de ove rige gezinnen. Van de eerste twee categorieën mochten niet meer dan 120 gezinnen in de wijk wonen. De verschillende soorten moesten in de ver houding 2:2:5 over de straten gespreid worden. Voor inplaatsing kon iedere overheidsdienst of particuliere instelling een voordracht doen. Om dit werk goed te kunnen doen werd met tal van instellingen gegevens uitgewisseld. Al die gegevens en het nagestreefde einddoel noopten de Stichting tot het ontwikkelen van wetenschappelij ker criteria van asocialiteit. THEO KENTIE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2002 | | pagina 133