Alle beschikbare grond werd door de diverse gebouwen van de brouwe
rij in beslag genomen. Dat het hoekhuis als woonhuis voor de brouwer
was gebouwd is af te leiden uit een verkoopakte uit 1690. Daarin is spra
ke van de verkoop van het brouwershuis en de mouterij. Tevens worden
in deze akte zaken als de ketels, kuipen, bakken, vloten, vaten en een
waterschuit vermeld. De brouwerij beschikte dus over een eigen trans
portmiddel voor de aanvoer van vers water, waarschijnlijk vanuit de
Brouwerskolk. Bij een verkoop in 1728 blijkt het hoekhuis inmiddels
afzonderlijk te zijn verkocht en woont de brouwer op Spaarne 96. In deze
—202- akte wordt gesproken over een mouterij, die zich achter het woonhuis
bevindt. De turfschuur in de Helmbrekersteeg heeft daar nog steeds de
eigen uitgang. In de tijd dat het hoekhuis verkocht is zal een deel van de
brouwerij aan de Spaarnekant verbouwd zijn tot woonhuis van de brou
wer. Voor de bereikbaarheid van de brouwerij vanaf het Spaarne werd
een afzonderlijke entree afgescheiden, die onder het woonhuis doorging.
In de achttiende eeuw gaat de brouwerij zes keer in andere handen
over. In de transportakte van 1797 wordt van het woongedeelte gezegd
dat het twee vertrekken, een keuken en een zolder bevat. Onder het
woongedeelte is een ruime en luchtige bierkelder. De voormalige herberg
De Vier Heemskinderen, aan de noordzijde, is tegen die tijd als rooms-
katholieke schuilkerk in gebruik onder dezelfde naam. De laatste akte,
waarin melding wordt gemaakt van de brouwerij is in 1810. Het woonge
deelte is dan tot pakhuis ingericht. De teloorgang van de eens zo bloei
ende brouwerij is dan in zicht. Als in 1850 Willem Martinus van de Aa het
gebouw via vererving in zijn bezit krijgt is nog slechts sprake van 'het
pand'. Hij is handelaar in wijnen en woonachtig in Amsterdam. Hij richt
de voormalige brouwerij in tot pakhuis. Zijn zoon, Jan Willem van der
Aa, neemt het pakhuis in 1855 in eigendom over. Hoewel hij genoteerd
staat als bierbrouwer en wijnkoper gebruikt hij het pand alleen als
opslagplaats. In 1873 wordt het pakhuis verkocht aan Gualtherus de Vos,
wijnhandelaar van beroep. Hij verkoopt het in 1884 aan Willem Carel de
Vos en Willem Reehorst, beiden ook wijnhandelaren. In 1889 wordt De
Vos enig eigenaar. Nog altijd hoort een pakhuis in de Helmbrekersteeg
bij de verkoop. Naar alle waarschijnlijkheid zijn wijnhandelaren De Vos
verantwoordelijk voor de wijziging van de pui. Deze werd voorzien van
een drietal grote openingen en geheel gepleisterd. Het fries met de tekst
en de gevelsteen bleef daarbij behouden. De verdieping werd in die tijd
bewoonbaar gemaakt. Daartoe werd de balklaag tussen eerste en tweede
verdieping verplaatst om een grotere verdiepingshoogte te verkrijgen.
Waar de opgang naar de woning werd gemaakt is niet bekend. Ver
moedelijk gebeurde dat inpandig aan de linkerzijde op de plaats van de
Haerlem Jaarboek 2002