controle verscherpt. Vooral in de zestiende eeuw, toen de accijnzen ver
hoogd waren en de afzetgebieden waren verminderd, probeerden de
brouwers de regels te ontduiken. Ze gebruikten minder grondstoffen of
trokken meer dan het toegestane aantal vaten uit een brouwsel, waardoor
het bier dunner en slechter van kwaliteit werd.39'
Aan de brouwers werden geen eisen van vakbekwaamheid gesteld.
Een ieder die aan de vestigingsvoorwaarden voldeed was vrij om te gaan
brouwen. Het was niet toegestaan naast het brouwersvak nog een ander
ambacht uit te oefenen, of dit in de afgelopen drie maanden te hebben
gedaan.*0' Voor vrouwen boden deze regelingen een uitgelezen kans. -19-
Zolang zij aan de vestigingsvoorwaarden voldeden konden ze bier gaan
brouwen. Daarbij hadden met name de getrouwde vrouwen geen ander
ambacht dat zij uitoefenden. Ze konden dus op elk gewenst moment met
het brouwersvak aanvangen.
Alle personen die wilden brouwen moesten lid zijn van het brouwers
gilde. Dit gilde stond open voor iedereen die aan de voorwaarden, door
het stadsbestuur in de keuren vastgelegd, voldeed. Bij het brouwersgilde
ontbrak het gildemeesterschap. Er waren geen meesters en dus ook geen
gezellen en meesterknechten. Men hoefde dus ook geen meesterproef af
te leggen.*1' Uiteraard waren er wel leerlingen; men moest de kennis over
het vak bij een erkend brouwer opdoen. Het personeel in de brouwerij
kon echter na het overlijden van de brouwer gewoon blijven werken. Een
gezel hoefde niet op zoek naar een andere betrekking waar hij onder lei
ding van een erkende meester zijn leertijd afmaakte en de meesterproef
deed.
Een brouwerij in bedrijf, (uit: J. Buijs, Volledige beschrijving van alle konsten,
ambachten, handwerken, fabrieken, trafieken, derzelver werkhuizen, gereed
schappen enz., 1799)
MARJOLEIN VAN DEKKEN