ge zondag Haarlem-junioren op een bijveld in Zaandam kwam aanmoe digen. Meneer Hut, zoals de spelers hem noemden, liet desnoods het eer ste elftal ervoor schieten. Iedereen, van hoog tot laag, kreeg zijn aan dacht. Sommigen vonden dat hij dat aan anderen moest overlaten en als voorzitter de grote lijnen moest uitstippelen, maar het was Hut ten voe ten uit. Hij voelde zich in de eerste plaats een clubman. Een man die ook een belangrijke rol heeft gespeeld bij de honkbalafdeling en nog steeds met oude maten genoot op de wekelijkse klaverjasavonden. Een voorzit- ter-oude-stijl die de almaar groeiende macht van het geld een doorn in het oog was. Skyboxen en champagne: het is onvermijdelijk allemaal, -259- maar 'Mister Haarlem' vond een plastic kuipstoeltje net zo goed. En een kopje koffie of een borreltje. Twee minuten voor het rust- en eindsignaal stond voorzitter Hut stee vast op van zijn tribuneplaats en daalde in zijn eentje de trap af van de Haarlem-tribune. Zo was hij altijd als eerste in de bestuurskamer, die zich daarna langzaam vulde met gasten. Je hoorde, vanachter zijn dampende sigaret de stem van Hut al van verre. Dan vertelde hij weer een van zijn vele anekdotes, verzameld in dik een kwart eeuw voorzitterschap. Hut kon bijvoorbeeld smakelijk vertellen over de hilarische contractbespre kingen met Barry Hughes. Het tweetal had soms bonje, maar er was ook groot wederzijds respect. Hughes: 'Hut is een van de beste clubvoorzit ters die ik heb meegemaakt. Een eerlijke man en een fijn mens. Hij han delde puur in het belang van de club. Er werd geen geld over de balk gesmeten.' Als sportverslaggever van het Haarlems Dagblad kwam ik Hut vanaf 1978 regelmatig tegen. Hij was tóen al een meneer in het betaalde voet bal; ik een beginnend journalist. Ik had ontzag voor hem, hij straalde autoriteit uit. Kwam misschien ook door die imposante zwarte leren jas die hij vaak droeg en door zijn functie. Hij deed iets hoogs bij Hoogovens. Er bestond enige afstand en die hielden we beiden in stand. Waar ik andere bestuursleden in de loop der jaren aan ging spreken bij de voor naam (Frans, Aad) bleef het bij Hut altijd 'meneer'. En 'meneer' zei nooit tegen me: 'Zeg maar Henk.' Had hij dat wel gedaan dan was ik waar schijnlijk toch blijven 'meneren'. Ik vond het wel prettig zo. Meneer Hut was gereserveerd vriendelijk tegen me. Dat hing ook af van mijn verslag. Was dat in zijn ogen positief, dan was hij in de week erna amicaler dan wanneer zijn club ten onrechte een draai om de oren had gekregen. Als dat laatste het geval was, was Haarlem in last. Dan maakte ik liever een ommetje als ik Hut zag aankomen. Hij kon je behoorlijk op je nummer zetten. Maar hij vergat ook weer snel. Hut en de krant: het botste soms als hij vond dat we te anti-Haarlems waren, maar het kwam ook altijd weer goed. NECROLOGIEËN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2002 | | pagina 261