tiek woelige tijden na de dood van Karei de Stoute in hetzelfde jaar. Aan het begin van de zestiende eeuw werden de omstandigheden voor de brouwers tijdelijk beter. Vanaf ongeveer 1550 verloor de brouwnering echter op alle terreinen haar voorrangspositie. De Opstand betekende tenslotte de nekslag voor de Goudse brouwerijen; in de jaren die volgden werd bijna uitsluitend voor de lokale consumptie gebrouwen.71» Het totale aantal brouwsters in Gouda ligt in de onderzochte periode lager dan het aantal in Haarlem. Waren er in Haarlem gemiddeld twintig procent vrouwen die brouwden, in Gouda lag dit aantal rond de dertien procent. Desalniettemin is dit nog steeds een aanzienlijk aantal. De vrou- 33- wen waren, net als in Haarlem, bijna allemaal weduwen. Er waren ech ter ook enkele dochters die het bedrijf van hun vader tijdens zijn leven tijdelijk overnamen, of die verder brouwden op het moment dat hun vader overleed. Helaas zijn de vrouwen in Gouda gedurende een langere periode niet zo goed te volgen als de brouwsters in Haarlem. Dit wordt veroorzaakt door het ontbreken van gegevens over een groot aantal opeenvolgende jaren. Van het brouwersgilde is niets bewaard gebleven en volledige brouwerslijsten zijn er alleen over de jaren I5°9i 1510 en 1546. Van de jaren 1534 en 1538 zijn onvolledige lijsten over geleverd. In de laatste lijst nemen vrouwen echter een prominente plaats in. Men heeft hier de verklaringen verzameld van 51 personen, waaron der twaalf brouwsters, die tegenstander zijn van een verhoging van het aantal vaten dat uit één brouwsel getrokken mocht worden. Het jaar daarvoor had het stadsbestuur besloten dat er een nieuwe keur moest komen op de brouwerij.72» Een van de regels die al dan niet aanpassing behoefde betrof een aanpassing van het aantal vaten uit één brouwsel. Voordien mocht men maximaal 31 vaten uit een brouwsel halen, het voorstel was om dit te verhogen naar 41 vaten. De verklaringen van vier van de twaalf brouwsters die in het stuk genoemd worden wijken af van de algemene verklaring dat men het persoonlijk een slecht idee vond meer dan 31 vaten te gaan brouwen. Drie brouwsters vertellen dat ze niet meer weten wat het goede antwoord zou zijn en dat ze de beslissing aan de burgemeesters overlaten. Deze wijze lieden zullen wel weten wat het beste is voor de stad en voor de brouwers. De brouwster Gerritge Aert Michielszoonsweduwe had drie dagen voordat zij bij de vroedschap werd geroepen bezoek gekregen van haar zwager. Hij had haar te verstaan gegeven dat zij zich maar beter op kon stellen als voorstander van het nieuwe aantal van 41 vaten. Gerritge verklaarde dat zij het advies van haar zwager ter harte nam. Dit omdat zij een alleenstaande weduwe was die tegen elke prijs problemen met haar familie wilde voorkomen.73» De schijnbare desinteresse van de overige vrouwen werd waarschijnlijk ver- MARJOLEIN VAN DEKKEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2002 | | pagina 35