van hopbier arbeidsintensiever en had men meer personeel nodig. Voor vrouwen was het moeilijker personeel in dienst te nemen. Zij hadden minder autoriteit en het ontbrak hen aan leidinggevende ervaring. Tenslotte was hopbier in de eerste periode voornamelijk bedoeld voor de export. Dit leverde weer aanvullende problemen op. Men moest in de havenplaatsen kunnen beschikken over een grote opslag- en distributie ruimte. Voor het vervoer overzee was een intensief contact met reders en koninklijke officieren een vereiste. Het laatste obstakel is hetzelfde als dat waardoor de Leidse vrouwelijke drapeniers weerhouden werden met -40- verafgelegen gebieden te handel te drijven. Om te kunnen handelen op ver weg gelegen afzetmarkten was een gedegen kennis van de markt en een goed klantencontact noodzakelijk. Het was voor vrouwen echter vaak onmogelijk voor langere tijd op reis te gaan. De enige vrouwen die in de late vijftiende en de zestiende eeuw als hopbierbrouwers actief werden, waren de brouwersweduwen. Zij namen het bedrijf van hun man met alle kapitaalgoederen, personeel en contac ten over. Dit was de enige manier om het bedrijf voor hun kinderen vei lig te stellen. Voor de gilden en de overheid waren zij de enige vrouwe lijke brouwers die serieus genomen werden omdat zij de plaatsvervanger waren van hun man. Veelal hadden zij deze rol reeds vervuld, wanneer hun echtgenoot op handelsreis ging naar de klanten overzee. De vrouwen hadden hierdoor ook de kans gekregen het vak te leren en konden dit na de dood van hun man blijven doen. In feite is alleen de kleine groep weduwen van hopbierbrouwers goed te vergelijken met de Hollandse brouwsters in de eerste helft van de zes tiende eeuw. Hoewel beide groepen uit weduwen bestonden die een bestaand bedrijf voortzetten, zijn er toch enige verschillen tussen de vrou wen. In Holland werden de brouwsters als vakvrouwen serieuzer geno men. Het was niet alleen de naam van de brouwerij die telde maar voor al ook het vakmanschap van de brouwer. Dit komt onder andere tot uiting door de regeling ten aanzien van de overerving van het gildelid- maatschap. Een vrouw was niet verplicht het lidmaatschap op te geven wanneer zij hertrouwde of haar kinderen de volwassen leeftijd hadden bereikt. Dit in tegenstelling tot een aanzienlijk aantal Engelse steden waar op het moment van hertrouwen of het volwassen worden van de kinderen de rol van de vrouw was uitgespeeld. De Hollandse brouwsters hadden binnen het gilde dezelfde rechten en plichten als de mannen. Het enige verschil was dat zij waren uitgesloten van het bestuur van het gilde. Bij moeilijke en ingrijpende beslissingen werd echter wel om hun mening gevraagd. Bovendien ondertekenden zowel de brouwers als de brouwsters allerhande brieven en petities die aan de stedelijke of landelijke overheid waren gericht. De Engelse wedu- Haerlem Jaarboek 2002

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2002 | | pagina 42