Details uit portretten van Johannes n Enschedé (1750- 1799), circa 1795 (coll. Museum Enschedé) en Johanna Elisabeth Enschedé-Swaving (1754-1826), circa 1820. (privé-bezit) Bruyn, dochter van de bekende historieschrijver en latere burgemeester van Haarlem mr. Gerrit Willem van Oosten de Bruyn. Door het stadsdrukkersschap behoorden de eerste Enschedé's opeens tot de voorhoede van de Haarlemse burgerij en ontstegen zij het niveau van het pure ambacht. De benoeming van Johannes 1 als een van de eer ste zes leden van het Tweede Genootschap van de Teylersstichting gaf verder aan dat hij tot de intellectuele elite van de stad behoorde en zo ook gezien werd. De gang van de derde generatie, Johannes n Enschedé, naar de Leidse universiteit, markeert duidelijk deze sociale stijging. Met hem begon de traditie dat elke oudste zoon en opvolger vóór hij in het bedrijf kwam rechten in Leiden studeerde. De stijging op de sociale ladder bleek ook uit de traditionele erefunc- ties van de stad die binnen bereik kwamen. Johannes 1 Enschedé werd in 1748 regent van het hofje De Bakenesserkamer. Een echte stedelijke bestuursfunctie was eerst voor zijn zoon weggelegd. Na zijn rechtenstu die in Leiden werd Johannes n (1750-1799) in 1771 benoemd tot Com missaris van de Kleine Bank van Justitie, een stedelijke, civielrechtelijke instantie. Deze benoeming was uitzonderlijk, omdat in de toenmalige oligarchische verhoudingen meestal zonen van vroedschappen (raadsle den) benoemd werden als opstapje voor een latere opvolging in de Haarlemse vroedschap. Daarnaast viel Johannes 11 een belangrijker ere- functie ten deel dan het bescheiden regentschap van zijn vader; hij werd regent van het St. Elisabeth's Gasthuis. Hij verkreeg bovendien een opmerkelijke hoge rang in de Haarlemse schutterij als kapitein in de FRANS WILLEM LANTINK

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2002 | | pagina 65