Totdat de zomer heel verstreek, Totdat het klonk van heinde en veer: 'Houdt op, houdt op, ik kan niet meer!' Na afloop kregen de inzenders hun spullen terug, maar prijzen bleven uit, niet omdat ze aan vriendjes vergeven waren, maar omdat de kas leeg was: 'Na 't groote nijverheidspleizier, Toen 't laatste pretjen over was, Keek de Commissie in de kas; -139- Daar was het alles droef en bang, De neuzen werden ééns zoo lang; 't Gebouw der pret is neêrgestort In d'afgrond van een groot te kort - Daar staat het cijfer, juist en klaar: Zoo'n vier en twintig duizend maar! Men greep zich zeiven in het haar En riep: 'Ja wel! daar staat het, daar!' Men keek en schommelde in de kist, Maar 't eindwoord bleef: 'Jawel, zoo is 't!' Ziedaar het eind van zooveel druks, De hoop op gaven des geluks; Op kruisen, roem en volksbravo; Een deficit, en nog wel zóó! - O, Haarlemieten, plengt een traan! Trekt weêr uw zwarte rokken aan; Eerst voor uw feest gedoscht in 't zwart, Thans voor den rouw, die knaagt aan 't hart; Knielt allen om de feestkas heen, En cijfert: 'Nul ik hoü er geen\'- Gij, Nederlanders! klein of groot, Wier beurs gaf aan den watersnood, Sluit andermaal uw geldkist op, Ook hier klom eigen nood in top; Helpt spoedig, want de raad is duur, Het juist bereeknend feestbestuur; Redt nu, door uw menschlievendheid, Den nood van Haarlems Nijverheid!' N.M. VARIA

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2003 | | pagina 141