Noodwoningen aan het Wilsonsplein, 1920. (foto Berend Zweers, coll. Kennemer Atlas) geen ander onderdak vond. 281 Beide wetten boden bescherming aan bewoners van huurwoningen, maar niet aan woningzoekenden. Meestal werden vrijgekomen woningen aan het huurwoningenbestand onttrok ken door ze te koop aan te bieden. Door de schaarste aan bouwmateria len stagneerde de nieuwbouw, mede ook door de bevriezing van huren. Een gebrek aan woningen voor de lagere inkomensgroepen was het gevolg. Later breidde de woningnood zich ook uit naar de duurdere woningen. Uit de Verslagen van de Maatschappij ter verbetering van Minver mogenden komen de volgende gegevens over het woningbestand naar huuropbrengst in 1913 en in 1918.29> Het aantal huizen in de goedkoopste categorie (huur per jaar j 52,- tot 130,-) nam af van 3915 naar 3202. Dat men in het overzicht op blz. 36 een drastische daling constateert in de aantallen onbewoonde woningen wil niet alleen zeggen dat iedere woning in welke staat dan ook werd betrokken, maar ook dat de normen inzake vaststelling of een woning bewoonbaar was, waren verschoven. Woningen die in feite onbewoonbaar waren, zijn toch tegen het eind van de oorlog bijna allemaal betrokken. Men verweet de gemeentelijke overheid niet op tijd op de groeiende -37- WIM DUBA M.M.V. TONY LINDIJER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2003 | | pagina 39