Herinnering aan Haarlem
Wie ooit een echte welkomsgroet
Bij vreemden wilde wenschen,
Die reize nooit naar Haarlem heen:
Daar zijn de harten als van steen,
Daar zijn onheusche menschen.
'k Meen hier door vreemden, Kasteleins;
(De burgers wil 'k niet deren), 61—
Die anders op der vreemden geld,
Zoo regt inhalig zijn gesteld,
En altijd meer begeeren.
De menschen van het dubbel krijt'
En met hun ronde buiken,
Als waren ze van 't slagtersgild,
Die hebben vreemden vaak gebrild,
En in hun beurs doen duiken.
Zoo 'k ooit het spreekwoord weder hoor,
Voor geld en goede woorden,
Verkrijgt men, wat men ook begeert,
Of met een bas-stem commandeert,
Al was 't in 't barre noorden,
Dan zeg ik vrij, het tegendeel
Is duidlijk mij gebleken:
In Haarlem wordt voor Neêrlandsch munt
Geen kopje koffij u gegund,
Al zoudt ge ook engelsch spreken.
Wij kwamen na een vlugge rit
Van bijna drie paar uren,
Per diligence, in regenvlaag
En stormgebulder uit Den Haag
In Haarlems grijze muren.
A.G. VAN DER STEUR