Wij stapten stout de voordeur in
En wel op hooge beenen,
En riepen: 'is hier volk in huis,'
Maar ja, wij hoorden kat noch muis
En stapten maar weêr henen.
De naaste buur werd opgeklopt.
De huisbaas deed ons open;
Nog gansch in 't bedkostuum gekleed,
Bewees dit duidlijk, tot ons leed
Dat 't wel wat aan zou loopen,
Eer dat 't ontbijt gereed zou zijn,
En 't water aan het koken.
De vent liet ons toch binnen gaan,
Zei dat de meid dra op zou staan,
Om 't vuur wat aan te stoken.
Wij oefenden ons Jobs geduld,
Aan 't vensterraam gezeten,
Bedachten eens ons avontuur
En 't gul onthaal in Haarlems muur,
Om 't nimmer te vergeten.
Intusschen kwam er meer gewoel
Voor 't venster. De omnibussen
Die stonden klaar om weg te gaan
Voor passagiers naar de ijzerbaan.-
Om onze spijt te sussen.
Besloten wij om langer niet
Hier naar 't ontbijt te wachten;
Bedankten snel den kastelein
Voor alles wat dra klaar zou zijn;
Waarnaar wij bijna smachtten.-
Wij reden weg, de wrok in 't hart
Om nog eens te proberen
Of men aan 't ander eind der stad
Ook alles in gereedheid had
Om daar te déjeuneren.
A.G. VAN DER STEUR