Wij stapten stout de voordeur in En wel op hooge beenen, En riepen: 'is hier volk in huis,' Maar ja, wij hoorden kat noch muis En stapten maar weêr henen. De naaste buur werd opgeklopt. De huisbaas deed ons open; Nog gansch in 't bedkostuum gekleed, Bewees dit duidlijk, tot ons leed Dat 't wel wat aan zou loopen, Eer dat 't ontbijt gereed zou zijn, En 't water aan het koken. De vent liet ons toch binnen gaan, Zei dat de meid dra op zou staan, Om 't vuur wat aan te stoken. Wij oefenden ons Jobs geduld, Aan 't vensterraam gezeten, Bedachten eens ons avontuur En 't gul onthaal in Haarlems muur, Om 't nimmer te vergeten. Intusschen kwam er meer gewoel Voor 't venster. De omnibussen Die stonden klaar om weg te gaan Voor passagiers naar de ijzerbaan.- Om onze spijt te sussen. Besloten wij om langer niet Hier naar 't ontbijt te wachten; Bedankten snel den kastelein Voor alles wat dra klaar zou zijn; Waarnaar wij bijna smachtten.- Wij reden weg, de wrok in 't hart Om nog eens te proberen Of men aan 't ander eind der stad Ook alles in gereedheid had Om daar te déjeuneren. A.G. VAN DER STEUR

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2003 | | pagina 67