wethouder, mr. A. Bruch, zat wel met de zaak in zijn maag, maar ant
woordde niettemin dat het college voor zijn besluit aan De Vletter geen
verantwoording schuldig was.3)
Dalende aanmeldingen
Dat de gemeente de bijzondere scholen als bedreiging zag, hing samen
met het dalend aantal aanmeldingen van leerlingen op de openbare mid
delbare scholen. Voor de cursus 1924/25 hadden zich bij de twee scholen
voor HBS-b 37 leerlingen minder aangemeld dan het jaar daarvoor, te -71-
weten 75 tegen 112. Bij het gymnasium waren er 38 aanmeldingen, tien
minder dan een jaar eerder. De HBS-a daarentegen (officieel heette de
school toen nog niet zo) zag een kleine stijging maar had al in de cursus
1923/24 de grote klap gekregen, van 110 naar 77 aanmeldingen. (Zie de bij
lagen 1 en 11.) Maar waren deze verliezen alleen te wijten aan de concur
rentie van de bijzondere lycea? Vermoedelijk niet. Het Kennemer
Lyceum had in de cursus 1923/24 slechts 17 leerlingen meer dan het jaar
daarvoor, namelijk 128 tegen m. Een grotere sprong werd een jaar later
gemaakt, van 128 naar 177, een vooruitgang dus van 49. Het lijkt er dus op
dat het Kennemer Lyceum in 1923 niet of nauwelijks, maar in 1924 wel
enigszins geprofiteerd heeft van de terugloop bij de openbare middelbare
scholen. Men dient zich echter wel te realiseren, dat in de tweede helft
van de jaren twintig, toen de schoolbevolking van het Kennemer Lyceum
groeide, tegelijkertijd ook bij het openbaar onderwijs in Haarlem het leer
lingental flink steeg.
Maar er was in de jaren 1923-1924 in Haarlem wel wat meer aan de
hand dan alleen concurrentie van het bijzonder onderwijs. Op 11 juli 1923
werd door de Haarlemse gemeenteraad een heel ingrijpend besluit geno
men, namelijk om de net ingevoerde rijksregeling met betrekking tot het
middelbaar onderwijs niet te aanvaarden. 4) Deze rijksregeling, de zoge
naamde 30-30 regeling, hield in dat leraren dertig uur moesten werken en
het maximum aantal leerlingen per klas tot dertig mocht oplopen. Dit
vond de gemeente Haarlem geen aanlokkelijk vooruitzicht. Burgemeester
en wethouders wilden juist door middel van hogere salarissen, kortere
werktijden en kleinere klassen in Haarlem een klimaat scheppen waarin
het voor de docenten goed toeven zou zijn. Goed onderwijs zou de
gemeente als woonstad bovendien aantrekkelijker maken, wat uiteinde
lijk financieel voordelig zou zijn. Haarlem kwam door dit besluit in een
uitzonderingspositie. De stad behoorde voortaan tot de zogenaamde vrije
gemeenten, samen met Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Arnhem.
Hierdoor verspeelde Haarlem 112.000 gulden rijkssubsidie. Er moest dus
een flink financieel probleem opgelost worden.
DR. J. RÖMELINGH