-79-
Haarlemsche instellingen zou staan.' Peereboom kon zijn oren niet gelo
ven: 'Wij hoorden het stom van verbazing aan. Was dit een standpunt
voor b en w van de vijfde stad des lands? Rancune over dingen die in een
andere gemeente gezegd waren?' Daarom werd 'een man als Van Mourik
Broekman, één van de kundigste en hoogst staande menschen op onder
wijsgebied in ons land gedesavoueerd.'
Roodenburg maakte ook melding van het feit dat per 1 september de
heer B.O. Timmer wel benoemd was tot leraar aan het Gemeentelijk
Lyceum voor zeven uur wiskunde, terwijl ook hij verbonden was aan het
Kennemer Lyceum. 13> Men zou verwachten, dat deze mededeling als een
bom zou zijn ingeslagen. Waarom mocht de ene leraar van het Kennemer
wel en de ander niet een aanstelling bij een openbare school krijgen?
Maar geen raadslid reageerde hierop. Veel raadsleden waren wel ont
stemd over de kwestie, en het was vooral de socialist Reinalda, die voor
dien nauwelijks aan onderwijsdiscussies had deelgenomen, ook niet als
collegelid, die deze ontstemming verwoordde. Het (rooms-katholieke)
raadslid Castricum haakte in op het betoog van Reinalda. Hij sprak de
vrees uit dat zo'n leraar wellicht leerlingen naar het Kennemer zou weg
lokken. Dit ontlokte aan Peereboom de uitroep: 'Schrikkelijke gedachte!
Zoiets als de Bloemendaalsche Tsjeka met spionnen en handlangers in
alle Haarlemsche scholen als maar onschuldige kindertjes "overheve
lend" naar het Adriaan Stoopplein. En deze gansche episode van "ge-
Het Kennemer Lyceum aan het A. Stoopplein 7,1925. (avk, coll.
Bloemendaal)
DR. J. RÖMELINGH